Nog gelet op de memorie van antwoord in cassatie, door den Advocaat en Procureur Mr. A. Maclaine Pont voor en namens de gerequireerden ingediend ;

Gehoord de namens den Procureur Generaal door den AdvocaatGeneraal Mr. A. Dull ter terechtzitting van den 13den Juli 1893 ' genomen conclusie, strekkende tot vernietiging van het vonnis van den raad van justitie te Semarang dd. 21 December 1892, tot bekrachtiging van het vonnis van den landraad te Koedoes dd. 31 Januari 1891 (lees 7 Maart 1892) en verourdeeling van de gerequireerden in de kosten der drie instantiën;

Gehoord partijen;

Gezien de stukken;

O. dat namens de requiranten als eenig middel van cassatie is voorgesteld:

Schending, immers verkeerde toepassing, van de artt. 78, 79 en 80 van het Regeerings-Reglement, 1, 2, 3, 95 no. 1, 127 no. 2 van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie, 11 der Algemeene Bepalingen van wetgeving, 13 der resolutie van 9 Mei 1820 no. 6 (Staatsblad no. 22) en de resolutie van 7 December 1835 no. 6 (Staatsblad no. 58), door een priesterraadsvonnis executoir te verklaren, waarbij uitspraak is gedaan in een burgerlijk geschil, niet staande ter competentie van den priesterraad en, dit doende, implicite de competentie van den dagelijkschen rechter voor Inlanders te verkorten, immers door, — niettegenstaande feitelijk vaststaat, dat partijen voor den priesterraad van Koedoes geschil hebben gehad over den eigendom, over de vraag of zekere goederen, onder den auteur der requiranten berustende, tot de nalatenschap van Katidja behooren, dan wel aan den auteur van de thans requiranten in eigendom toekwamen, waarbij de vraag te beslissen viel of die goederen, welke in forma en met schriftelijke verklaring door dien auteur aan den erflaatster geschonken waren, al of niet wederom door hem waren teruggenomen vóór haren dood, met andere woorden of die goederen, welke door de gerequireerden voor den priesterraad beweerd werden tot hare nalatenschap te behooren, redenen waarom zij verdeeling daarvan verzochten, in werkelijkheid