aargehaald wetsartikel steeds is beschouwd — hoedanige beschouwing blijkens voormelde Memorie van Toelichting door den ontwerper van het genoemd strafwetboek werd gedeeld — als alleen betrekking hebbende tot openbare lichamen;

dat, al neemt men aan dat laster jegens particulieren door middel van de drukpers gepleegd, ingevolge art. 6 der overgangsbepalingen van voornoemd strafwetboek alleen krachtens het Eoomsch Hollandsch recht kon worden gestraft (vgl. de aangehaalde Memorie van Toelichting blz. 208) toch in casu geen strafbare laster zou kunnen zijn, omdat het Roomsch Hollandsch recht met betrekking tot particulieren slechts individueelen lasler kende.

In de eerste plaats moet nagegaan worden of de beschouwingen van den raad juist zijn.

De eerste overweging, namelijk dat het Drukpersreglement den laster jegens personae morales, haar bestuur of twee of meer personen collectief aangeduid, niet met name strafbaar stelt, is zeker voor geen tegenspraak vatbaar, wanneer men voor personae morales, leest personae juridicae, die niet in.art. 25 zijn opgenoemd.

Gemeld art. 25 van het Drukpersreglement is ontleend aan de Eransche wetten van 17 Mei 1819 en 17 Mei 1822 (Rauter Dl. I p. 570) en deze behandelen alleen laster tegen autoriteiten en zoogenaamde „corps constitués", waartoe de Escompto Maatschappij, evenmin als de Spaarbank, behoort.

Maar 's raads tweede overweging, waarbij aangenomen wordt, dat art. 292 der Europeesche strafwet alleen spreekt van laster jegens openbare lichamen en de derde overweging, waarbij een beroep wordt gedaan op de Memorie van Toelichting en de wet van 16 Mei 1829, is voor tegenspraak vatbaar, daar noch art. 292 Europeesche strafwet, noch de in Nederland vroeger geldende wet van 16 Mei 1829 het woord, „openbare" voegt bij het woord „lichamen."

Integendeel mag men uit de considerans der wet van 1829 opmaken, dat deze in het leven is gêroepen om in eene leemte te voorzien, welke ontstaan was, doordat art. 367 C. P. alleen het oog heeft op laster jegers individuen.