ambtenaren, wier benoeming aan hoogere of andere autoriteiten is voorbehouden, tijdelijk in de vervulling der vaceerende functiën te voorzien, op de wijze die hun in verband tot het beschikbaar personeel in 's lands belang het meest geraden zal toeschijnen mits onverwijld aan het betrokken Departement van Algemeen Bestuur of aan den Gouverneur Generaal daarvan kennis gevende;

dat ook deze bepaling in den reeds aangegeven zin behoort te worden opgevat, dat elk vervanger, waar het tegendeel niet uitdrukkelijk is bepaald, dengene in wiens p'aats hij treedt ook in de volheid zijner functiën vervangt, en derhalve daarbij aan de residenten de bevoegdheid is verleend in de vermelde gevallen den tijdelijken waarnemer der functiën van het openbaar ministerie bij de inlandsche rechtbanken aan te wijzen;

dat mitsdien dit laatste voorschrift en dat van art. 62 van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie onvereenigbaar zijn;

dat alsdan naar erkende beginselen van wetsuitlegging, indien de verbindbaarheid der beide wettelijke voorschriften niet van gelijke kracht is, de lagere wetgever geacht moet worden door den wil van den hoogere krachteloos te worden, doch, indien beider verbindbare kracht dezelfde is, de latere bepaling, als den laatst geopenbaarden wil van den wetgever bevattende, geoordeeld wordt de vroegere te vervangen;

dat nu de verordening, vervat in Staatsblad 1867 no. 114 ten deze de jongste is, en hare verbindbare kracht, hoewel zij slechts eene koloniale ordonnantie is en het Reglement op de Rechterlijke Organisatie een koninklijk besluit, toch dezelfde, aangezien art. 3 1 van het Reglement op het beleid der regeering van Nederlandsch-Indië ook voor eene koloniale ordonnantie de afkondiging in geldigen vorm, door plaatsing in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië voor de eenige voorwaarde van verbindbaarheid verklaart en daarmede den rechter, aan de wet gebonden, verbiedt haar om eenige andere reden, welke ook, derhalve ook om hare onvereenigbaarheid met een koninklijk besluit, de verbindbaarheid te ontzeggen;

dat derhalve het bepaalde in de laatste alinea van art. 6 i van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie geacht moet LXI. 18