HET FIOOG-GE RECHTS HOE VAN NEDERLANDSCH INDIE,

Gelezen het door den raad van justitie te Semarang op 21 September 1892 tussclien partijen gewezen en op 5 October 1892 uitgesproken vonnis in hooger beroep van dat van den landraad te Tegal van 6 Augustus 1892, waarbij uiet te niet doening van het appel het voormelde vonnis van den landraad te Tegal waarvan appel, is bekrachtigd eu de appellant thans requirant van cassatie, is veroordeeld in de kosten der appellatoire instantie;

Gelet op de memorie namens den requirant op 27 April 1893 door den Advocaat en Procureur Mr. W. S:ortenbeker ter Griffie van het Hoog-Gerechtshof ingediend, waarbij tegen voormeld vonnis cassatie is aangeteekend, en welke, hoewel behoorlijk aan de gerequireerden beteekend, door deze onbeantwoord is gelaten;

Gehoord de namens den Procureur-Generaal door den Advocaat-Generaal Mr. A. Dull ter terechtzitting van 24 Augustus 1893 genomen conclusie, strekkende tot verwerping van het beroep in cassatie en veroordeeling van den requirant in de kosten in cassatie gevallen ;

Gezien de stukken;

0. dat namens den requirant als middelen van cassatie zijn voorgesteld:

1. Schending en verkeerde toepassing enz.;

O. dat vooral behoort te worden nagegaan of het beroep in cassatie tijdig ingesteld en dus ontvankelijk is;.

O. te dien aanzien :

dat bij het eerste lid van art. 402 van het reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering in het algemeen is bepaald, dat het beroep in cassatie moet worden ingesteld binnen drie maanden te rekenen van den dag waarop het vonnis, waartegen wordt opgekomen, is beteekend, terwijl het 3de lid van dat artikel voorschrijft, dat in de gevallen, waarin de wettelijke bepalingen een korteren termijn voor het hooger beroep hebben bepaald, ook de termijn voor het beroep in cassatie verkort en gesteld wordt op het dubbele van den termijn in die gevallen voorliet hooger beroep toegestaan;