van ƒ 2 en een pakje koperen spijkers in de dessa Indro hebben geheeld, welke met nog meerdere andere goederen ter gezamenlijke getaxeerde waarde van ƒ 54.60 in den nacht van Maandag op Dinsdag, 20 op 21 Juni 1892, om omstreeks 2 uur door een drietal personen, die zich, gezeten in een prauw djanggolan, naar het ter reede van Soerabaja liggende drijvende droogdok hadden begeven, met ge weid van daar ten nadeele van de eigenaren van dat droogdok, aan wi e ze toebehoorden, zijn geroofd;

O. dat de raad van justitie en de buitengewoon voorzitter van den landraad te Grissee beide in deze feiten het misdrijf van medeplichtigheid aan zeeroof door het des bewust helen van een gedeelte van het gestolene zien, strafbaar gesteld bij art. 2 juncto 1 van het Koninklijk Besluit van 18 Augustus 1876 (Staatsblad no. 279) in verband met art. 30 juncto 27 van het Strafwetboek voor Inlanders, doch de raad zich onbe voegd acht om hiervan kennis te nemen, omdat ingevolge de bepaling van art. 129 no. 2a van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie Inlanders, overigens justiciabel voor de recht, banken van omgang of' voor de landraden, dit dan eerst wegens zeerooverij voor de raden van justitie zouden zijn, als zij aan dat misdrijf hetzij direct als daders, hetzij indirect als medeplichtigen in den zin van art. 28 van het Strafwetboek voor Inlanders hebben medegewerkt, doch niet wanneer zij zich daaraan slechts posterieur door het helen van de geroofde goederen hebben schuldig gemaakt, terwijl de buitengewoon voorzitter van den landraad laatstgenoemd rechtscollegie onbevoegd en den raad den bevoegden rechter in deze acht omdat alle medeplichtigen aan een misdrijf, welke ook, mitsdien ook de helers, voor denzelfden rechter moeten terechtstaan als die, welke van het misdrijf zelve zou moeten kennis nemen;

O. dat volgens art. 260 van het Reglement op de Strafvordering regeling van rechtsgebied zal kunnen plaats hebben o. a. wanneer onderscheiden rechterlijke collegien of rechters, door een van welke de strafzaak noodwendig behoort te worden berecht, zich hebben onbevoegd verklaard om daarvan kennis te nemen en dus in de eerste plaats behoort onderzocht te worden of, hetzij