welke verwonding op den geneesheer Dr. W. den indruk maakte van moedwillig te zijn toegebracht, omdat het hem onwaarschijnlijk voorkwam, dat een scherp kapmes bij het hakken loodrecht op de bovenvlakte van den duim neerkomend niet dieper dan de duim en het onderhuidsche celweefsel zou doordringen, na 24 dagen het hospitaal heeft verlaten met „acht dagen lichten dienst";

dat hij zich na twee dagen wederom ziek meldde, doch dat Dr. W. hem niet alleen tot dienstdoen in staat achtte, doch hem nog heeft medegedeeld, dat het verrichten der handgrepen zeer heilzaam zou zijn voor de lichte stijfheid van den duim, doch dat de reclamant instede van tot zijne genezing mede te werken zich steeds ziek meldde, waarom hij wederom gedurende tien dagen in het hospitaal werd opgenomen en na ontslag wegens herstel zich toch ziek bleef melden ;

dat eveneens blijkt volgens reclamant's eigen verklaring, dat niemand hem met straf heeft bedreigd wegens slecht exerceeren;

O. dat derhalve blijkt, dat de reclamant, na door de geneesheeren zorgvuldig te zijn onderzocht en behandeld, zich aanhoudend volgens reclamant's eigen verklaringen minstens gedurende 14 achtereenvolgende dagen bleef ziek melden, blijkbaar met geen ander doel dan om zich aan de dagelijksche diensten te onttrekken, weshalve de ingestelde reclame als ongegroni oehoort te worden verworpen;

O. bovendien, dat de reclame in verband met de weigering van den beklaagde om zelf tot zijne genezing mede te werken en zijne betoonde halstarrigheid moet geacht worden dermate te zijn ongegrond en lichtvaardig, dat ze aan verregaande oneerbiedigheid moet worden toegeschreven ;

Gelet op de artt. I, III, alinea 2 van Staatsblad 1874 no. 23, zooals dit is gewijzigd bij Staatsblad 1831 no. 49 en op art. 210 C. W. alsmede op art. 30 van het Reglement-van Krijgstucht of Discipline;

Beschikkende:

In naam en van wege de Koningin!

Verklaart den in hoofde dezer genoemden reclamant niet ontvankelijk met zijne reclame op 4 December 1892 inge-