„dellijk voorafgaande alinea a, als ook in de daarop later volgende „alinea d, wel degelijk naast misdrijven, ook nog uitdrukkelijk „van overtredingen wordt gewag gemaakt, en onder het in laatst„gemelde alinea d genoemde bepaalde soort van overtredingen „ten opzichte waarvan de Gouvernements rechtbanken en rechters, bij uitzondering wel rechtsbevoegd zijn verklaard, de onverwerpelijke overtreding niet kan worden gerangschikt;

„dat daartegen voorts evenmin obsteert dat bij art. 1 der „ordonnantie van Staatsblad 1876 no. 302 de in- en uiti eer en „het binnenlandsch vers oer van vuurwapenen, buskruit en ver. „der oorlogsmateriaal anders dan ten behoeve van den Lande, „behoudens de sub 2o. van die ordonnantie gemaakte uitzonVering, in geheel Nederlandsch-Indie is verboden, en volgens de „2e alinea van art 27 van het Regeerings Reglement, algemeene „verordeningen ook op die gedeelten van Ned. Indië, waar het „recht van zelfbestuur aan de Inlandsche vorsten en volken is „gelaten, toepasselijk zijn in zooverre als zulks met dat recht „bestaande is, terwijl de voormelde verbodsbepaling niet kan „geacht worden met het aan den Sultan van Deli gelaten recht „van zelfbestuur onbestaanbaar te wezen, in zooverre als zij toch „niet is van fiskalen of huishondelijken aard, maar alleen in het „belang der algemeene veiligheid van den Lande is uitgevaardigd „geworden, en ter bereiking van dat doel bestemd is om van „kracht te zijn binnen het geheele gebied van Ned. Indië, en „mitsdien ook in die gedeelten, welke, alhoewel niet aan haar „rechtstreeksch gezag onderworpen zijnde, niettemin hare souve„reiniteit hebben erkend;

„dat het toch hier niet de vraag is, of die ordonnantie in „geheel Ned. Indië van kracht is of wel behoorde te wezen, „maar enkel en alleen of het volgens de positieve bepalingen „van ons strafrecht en van onze strafvordering, juist de recht„bauken en rechters van het Ned. Ind. Gouvernement zijn door „wie in een geval als het onderwerpelijke, de overtredingen van die „ordonnantie behooren te worden berecht, en deze laatste vraag, „met het oog op het boven reeds overwogene, in ontkennenden „zin moet worden beantwoord."