over de maanden Mei, Juni, Juli en Augustus 1892, aangezien die vordering, zooals ze door geopposeerde, thans geintimeerde, js ingesteld en bij verstek toegewezen eene ondeelbare vordering js tot ontbinding der overeenkomst, en die ondeelbare vordering niet kan worden ontvangen, omdat zij gebaseerd is op beweerde wanbetaling van huurpenningen, welke ten deele reeds door geopposeerde in rechten gevorderd en aan haar toegewezen zijn,

2o. dat van onwil of nalatigheid van appellant in de betaling der huurpenningen geen sprake kan zijn, vooreerst omdat appellant reeds op den lsten September 1892, dus lang vóór dat de sommatie en introductieve dagvaarding is afgegaan, door den deurwaarder te Soekaboemi f 30, in voldoening van de huur over de maanden Maart tot en met Augustus 1892 aan geintimeerde heeft doen aanbieden, maar deze die som niet heeft willen aannemen zonder daarvoor een deugdelijken grond te hebben, maar alleen omdat zij deswege wilde procedeeren; en ten tweede omdat aan de sommatie is voldaan, zooals blijken kan uit eene kwitantie van den bedoelden deurwaarder te Soekaboemi van dezelfde dagteekening als de sommatie, en waarin vermeld staat, dat hij de f 30, van appellant heeft ontvangen ingevolge die sommatie, zijnde de deurwaarder tot die ontvangst door geintimeerde gemachtigd blijkens de sommatie;

O. ten aanzien der eerste grief:

dat de eerste rechter dit reeds in eersten aanleg door appel, lant, toen opposant, opgeworpen middel van niet ontvankelijkheid der vordering terecht heeft verworpen op gronden, welke het Hof geheel tot de zijne maakt;

O. ten aanzien der tweede grief:

dat ook deze hem niet kan baten, omdat het aanbod der huurpenningen op den lsten September niet is gevolgd van eene gerechtelijke bewaargeving, zoodat appellant door dat aanbod alleen niet is bevrijd van de betaling der huurpenningen, dat is van de nakoming der huurovereenkomst, en verder omdat uit de acte van sommatie en daarop gevolgde dagvaarding duidelijk blijkt, dat de appellant aan de sommatie tot betaling van ach-