rijksbestierders, regenten en onderregenten sprake is, ook op bovenbedoelde hoofden ter Suinatra's Westkust toepasselijk is;

O. dat hieruit volgt, dat de voorzitter van de Rapat te Loeboekbegalong terecht heeft beslist, dat de beklaagde, die als Panghoeloe kapala van Loeboekkilangan tot de bij art. 2 van het Koninklijk besluit van 29 April 1872 aangeduide hoofden behoorde, op grond van art. 3a van Staatsblad 1867 no. 10 ook na zijn ontslag als zoodanig behoort te recht te staan voor een der voor Europeanen en met hen gelijkgestelde personen aangewezen rechtbanken, in casu den raad van justitie te Padang;

Gelet op de bovenaangehaalde wetsbepalingen en op de art. 261 sqq. en 411 van het Reglement op de Strafvordering;

Rechtdoende:

Vernietigt de voorschreven beschikking van den raad van justitie te Padang dd. 11 April 1893, waarbij deze zich onbevoegd verklaarde ora van de onderwerpelijke zaak van Si Tabano galar Sari Maharadja in hoofde genoemd kennis te nemen;

Verklaart dien raad van justitie daartoe bevoegd;

Bepaalt dat de kosten in deze gevallen zullen komen ten laste van den lande.

VERZET.

HOOG-GERECHTSHOF VAN NEDERLANDSCH-INDIE,

(Tweede Ka mee).

Raadkamer van 22 November 1893.

Voorzitter: Mr. J. H. J. Schneider , Wd.

Raadsheeren: Mrs. J. D. Peereboom Voller en H. A. van de Poel.

Art. 10 Reglt. Strafv. — Klachtdelict.

Een Pangoeloe, als voorzitter van den 'priesterraad volgens de adat belast met de administratie en het beheer van gelden en goederen van minderjarigen, krankzinnigen en afwezigen, die LXII. . 8