regel getroffen om de op het perceel rustende hypotheken te doen roijeren ;

O. dat geïntimeerde op grond van een en ander heeft geëischt dat evenbedoelde overeeukomst van koop en verkoop bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden verklaard te zijn ontbonden en zulks met veroordeeling van appellante tot schadevergoeding, alsmede in de kosten van het geding ;

O. dat deze eisch door den rechter a quo ontvankelijk is verklaard en toegewezen;

O. dat appellante tegen deze beslissing verschillende grieven heeft aangevoerd, waarvan de eerste blijkbaar de strekking heeft om zich te beklagen over de verwerping door den rechter a quo van het door haar in eersten aanleg aangevoerde middel van niet ontvankelijkheid der actie, hierin bestaande dat tusschen partijen geen rechtsband bestaat, omdat appellante bij den verkoop niet op eigen naam maar slechts als gemachtigde van den oorspronkelijken debiteur, den eigenaar van het verkochte perceel, heeft gehandeld;

O. dat dit feit door geintimeerde is ontkend op grond "dat blijkens het in rechten overgelegd extract proces-verbaal van verkoop, de verkooping gehouden is ten laste van (dus niet voor en namens) den eigenaar schuldenaar en door en ten verzoeke van (dus voor en namens) den lasthebber van de hypothecaire creditrice, handelende ten behoeve van deze als verkooper ;

O. dat aan deze bewoordingen van het proces-verbaal echter weinig waarde va't te hechten aangezien uit hetzelfde stuk blijkt dat de verkoop heeft plaats gehad krachtens eene bepaaldelijk daarbij opgegeven hypotheekacte met onherroepelijke volmacht, zoodat het slechts aankomt op de vraag of een hypothecaire crediteur, het verbonden goed krachtens zoodanige volmacht verkoopende, al dan niet geacht moet worden als gemachtigde va, i — dat is voor en namens — zijnen debiteur te handelen ;

O. daaromtrent, dat hoezeer de onherroepelijke machtiging in art. 1178 van het Burgerlijk Wetboek in vele opzichten verschilt van de gewone lastgeving, zij evenwel als eene machtiging