of lastgeving moet worden aangemerkt, vermits de schnldeischer daardoor de macht verkrijgt om iets te doen, waartoe hij, als niet eigenaar, uit zich zeiven met bevoegd was, en die macht hem wordt gegeven door den schuldenaar als eigenaar; dat hij dan ook evenmin als hij, die krachtens eene gewone volmacht verkoopt, op eigen naam verkoopt en evenzeer als deze verplicht is tot het doen van rekening en verantwoording aan hem, van wien hij de onherroepelijke machtiging heeft bekomen;

O. dat de gestelde vraag dus bevestigend moet worden beantwoord ;

O. alsnu verder dat als algemeene regel geldt dat de lasthebber, die in naam des lastgevers met een derde handelt, niet zich zeiven aan dien derde verbi-dt, en dat hierop bij de wet slechts een paar uitzonderingen zijn gemaakt;

O. dat geintimeerde in appel heeft trachten aan te toonen dat zich hier één dier uitzonderingen voordoet, daar appellante niet gemachtigd was om het perceel te verkoopen „vrij van hypotheek" en zij dus op grond van het bepaalde bij de artt. 1806 en 1807 van het Burgerlijk Wetboek in elk geval terecht is aangesproken, te meer daar het verzuim van appellante om den verkoop tijdig aan te zeggen aan den tweeden verbandhouder de oorzaak is geweest dat hij, geintimeerde, geen zuivering middels rangregeling heeft kunnen verkrijgen, doch dat op deze beweringen geen acht mag worden geslagen, omdat de actie noch op dat verziura, noch op overschrijding van de grenzen der onherroepelijke machtiging is gebaseerd, maar kennelijk alleen op het sustenu dat appellante als verkoopster van het perceel in kwestie in gebreke is gebleven de daarop rustende hypotheken te doen roijeren;

O. dat uit al het voorafgaande volgt dat de eerste grief van appellante is gegrond en dat mitsdien de ingestelde vordering alsnog niet ontvankelijk behoort te worden verklaard;

O. dat de overige grieven van appellante met het oog op die beslissing buiten beschouwing kunnen blijven, terwijl om dezeifde reden het door appellante in eersten aanleg geheel subsidiair gedaan aanbod tot getuigenbewijs als ounoodig is aan te merken;