dat toch om te kannen beoordeelen of zeker daadzaak dan wel de schuld van den beklaagde door eenig bewijsmiddel is gebleken, vooraf moet vaststaan of van die daadzaak en van de schuld van den beklaagde daaraan uit het bewijsmiddel blijkt;

dat derhalve zonder de vermelding daarvan uit het vonnis niet kan blijken of de door den rechter als bewezen aangenomene daadzaken en de schuld van den beklaagde daaraan inderdaad door wettige bewijsmiddelen bewezen zijn;

O. als nu ten aanzien van de vraag of de landraad bij het vonnis, waarvan revisie, het bovenbedoeld voorschrift gevolgd heeft;

dat dë eerste overweging daarvan bevat de vermelding van hetgeen den beklaagde is te laste gelegd;

dat de tweede overweging bevat, dat door de op onaannemelijke gronden ingetrokkene, door den beklaagde bij het voorloopig onderzoek afgelegde, bekentenis in verband met de verklaringen onder eede van de getuigen Towidjojo, Singodongso, Setrontiko en Astroleksono wettig en overtuigend zijn bewezen de feiten, dat in den nacht van "Woensdag op Donderdag paing 14/15 September 1893 tusschen 6 uur des avonds en 6 uur des morgens van de geheel omheinde, van een gesloten deur voorziene, pasar in de dessa Soekarame, welke pasar des nachts werd bewaakt, door middel van braak arglistig zijn weggenomen twee aan Towidjojo van de dessa Pantjor behoorende paarden ti r gezamentlijke waarde van f 35;

dat de derde overweging bevat de vermelding dat door de M de tweede overweging opgenoemde bewijsmiddelen het wettig en overtuigend bewijs is geleverd dat beklaagde is een der daders van den diefstal, te omschrijven als in die overweging "ader is aangegeven;

dat verder de vierde overweging behelst, dat de beklaagde °P grond van meergemelde bewijsmiddelen behoort te worden schuldig verklaard aan het misdrijf, waarvan bet wettig en overtuigend bewezen is, dat hij een der daders is, waarop dan volgt de omschrijving van dat misdrijf;

O. dat het vonnis, waarvan revisie, derhalve wat het feitelijke betreft alleen inhoudt eene opsomming van de bewijsmiddelen