dat beklaagde eenige dagen daarna, op een Dinsdag, zich ten woonhuize van getuige Njie Araah in kampong Pasirpeundeuj, dessa Koleberes, district Bajabang, afdeeling Tjiandjoer, heeft vervoegd, omhangen met den bedoelden bandelier en overigens in het zwart gekleed, en zonder van de bevoegde macht eene aantelling tot politie-oppasser te hebben, aan Njie Amah tegen de waarheid in heeft verklaard, dat hij politie-oppasser bij den üjaksa van Tjiandjoer was, getuige Raden Djajadiredja, en door dezen bevolen was om bij Njie Amah huiszoeking te doen ter opsporing van aan den broeder van den Djaksa ontstolen goederen en te Tjidjoho gestolen padie;

dat getuige Njie Amah den beklaagde, dien zij niet kende, maar vertrouwde oppasser te zijn bij den Djaksa, haar huis heeft doen binnen gaan ;

dat getuige Njie Amah eenigen tijd daarna, ongeveer 6 uur in den namiddag, haar huis heeft verlaten om zich naar hare moeder te begeven, van welke afwezigheid beklaagde, die nog ten huize van Njie Amah vertoefde, gebruik heeft gemaakt om aan Njie Amah een som van f 1,25 aan contanten te ontvreemden, welke met andere gelden van Njie Amah in haar huis onder de matras van haar slaapstede geborgen waren, waarna beklaagde Njie Amah's huis heeft verlaten ;

dat beklaagde, eveneens zonder van de bevoegde macht een aanstelling tot politie-oppasser te hebben en omhangen met den bovenbedoelden bandelier, tenzelfden dage als waarop hij bij Njie Amah voornoemd was geweest, gekomen is ten woonhuize van getuige Njie Ones in dezelfde kampong Pasirpeundeuj en aan Njie Ones dezelfde logenachtige verhalen heeft gedaan als boven aan Njie Amah;

dat hij echter Njie Ones huis dien Dinsdag weer heeft verlaten, maar op dienzelfden dag te ongeveer zeven uur in den avond (malem Rebo) ten woonhuize van Njie Ones is teruggekomen, gekleed in het zwart en omhangen met den bedoelden bandelier, en haar heeft verzocht om te harent te mogen overmachten, omdat hij kwaad volk wenschte te bespieden;

dat Njie Ones hem toen te harent nachtverblijf heeft gegeven,