te worden nagegaan, of er omstandigheden bestaan die den landraad te Takalar — alwaar met het strafgeding van den beklaagde een aanvang was gemaakt door zijne inhechtenisneming en daarop gevolgde verwijzing (1) zijner zaak naar den landraad-voorzitter — de bevoegdheid gaven om ingevolge de tweede alinea van gemeld art. 349 beklaagdes zaak te berechten;

O. dat die vraag ontkennend moet beantwoord worden;

dat wel is waar door opzending van den beklaagde van Makassar naar Takalar zijne inhechtenisstelling aldaar is mogelijk geworden, doch daarentegen de andere gronden wegvallen om den beklaagde justiciabel te maken voor den landraad te Takalar, namelijk het meer nabij wonen der getuigen bij den zetel van dien landraad dan bij dien van Makassar, terwijl beklaagde, zooals reeds in de eerste overweging is vermeld, ook niet te Takalar woonde of verblijf hield, en dus deze omstandigheid ook wegvalt om den landraad te Takalar bij uitzondering de voorkeur te geven boven dien te Makassar, het forum delicti commissi;

O. dat mitsdien de voorzitter van den landraad te Takalar volkomen terecht den beklaagde met zijne zaak naar den landraad te Makassar heeft verwezen;

Gelet behalve op de aangehaalde artikelen op art. 127 van het Reglement óp de Rechterlijke Organisatie jo. art. 2 van het Gelebes Reglement (Staatsblad 1882 no. 22); op den 13den titel en art. 411 van het Reglement op de Strafvordering jo. art, 463 van het Celebes Reglemeut;

Beschikkende:

Vernietigt de beschikking van den voorzitter van den landraad te Makassar ddo. 2 November 1892 in zake Malla genomen.

Verklaart den landraad te Makassar bevoegd van het den beklaagde Malla te laste gelegde kennis te nemen.

Stelt de stukken weder in handen van den voorzitter van die rechtbank, ten einde alsnog met inachtneming van 's Raads beschikking over de verwijzing van beklaagde naar de door hein voorgezeten rechtbank eene beslissing te nemen.

Verwijst het land in de kosten ten deze gevallen.

(1) Lees: i/toezending". R.