volgt dat de krijgsraad onbevoegd is om over eenig door een militair, na zijn ontslag uit den militairen dienst, gepleegd mis drijf kennis te nemen. Indien het te laste gelegd feit slechts door aan de krijgswet onderworpen personen kan worden gepleegd, kan, in dat geval, van geen verwijzing des beklaagden naar een anderen rechter sprake zijn, doch moet zijne invrijheidstelling worden bevolen.

HET HOOG-MILIT AIR-GERECHTSHOE VAN NEÜERLANDSCH-INDIE,

Gezien het vonnis van eenen daartoe benoemden krijgsraad te Amboina, tegen den in hoofde dezer genoemden beklaagde gewezen op 19 Mei en uitgesproken op 10 Augustus 1893, waarbij hij is schuldig verklaard aan „desertie voor de eerste maal in tijd van vrede", en deswege veroordeeld tot de straf van militaire detentie voor den tijd van zes maanden, met verwijzing voorts in de kosten en misen der justitie, alsmede in die van den processe;

Gelezen den namens den appellant R. O op 23 October 1893 gedienden eisch in appel, waarbij wordt geconcludeerd dat het Hof, met ontvangst van het appel en vernietiging van het vonnis waarvan appel den krijgsraad alsnog onbevoegd zal verklaren om over den persoon van den beklaagde te erkennen, met last om daarvan aan den burgerlijken rechter kennis te geven en de overgave van beschuldigde aan dien rechter aan te bieden en met veroordeeling van den lande in de kosten van beide instantiën;

subsidiair:

dat het Hof, met ontvangst van het appel en vernietiging van het vonnis, waarvan appel, den beklaagde alsnog zal vrijspreken van de tegen hem ingebrachte beschuldiging, met last, dat hij onmiddellijk uit zijn arrest zal worden ontslagen, ten ware bij om andere redenen in arrest behoort te blijven en met veroordeeliug van den lande in de kosten van beide instantiën;

Nog gelezen de namens den geappelleerde op 2 November