van beschuldiging, in de klacht vermeld, gelijk ook blijkt uit art. 166 van liet Reglement op de Strafvordering, dat ten deze, als regelende de gewone manier van procedeeren in strafzaken, tot richtsnoer kan worden genomen en hetwelk onder het woord „daadzaken" uit den aard der zaak al diegene verstaat, welke den beklaagde zijn te laste gelegd;

O. dat dientengevolge 's krijgsraad vomiis vernietigd en de zaak naar den eersten rechter teruggewezen behoort te worden, met last, om alsnog op beide punten van oeschulding recht te doen;

Gelet op de in het vonnis en hierboven aangehaalde wetsbepalingen, zoomede op de artt. 50 en 58 van 's Hofs Provisioneele Instructie;

Rechtdoende:

In naam en van wege de Koningin !

Ontvangt het appel.

Doet te niet het vonnis, waarvan appel.

Wijst de zaak terug naar den krijgsraad met last die, met inachtneming dezer sententie, op nieuw te berechten.

Verstaat dat de kosten, op deze vernietiging gevallen, zullen komen te laste van den Lande.

Zitting van 13 April 1894.

Voorzitter: als voren.

Abt. 28, al. 3 Strafw. voor Inl. — Medeplichtigheid.

Wanneer iemand zijn kameraad — die een aan een ander toe—behoorend voorwerp arglistig lieeft weggenomen, maar door den eigenaar van het voorwerp wordt vastgegrepen om zijn vlucht te beletten — te hulp komt, en den eigenaar met een stok zoodanig slaat, dat de dief zich kan verwijderen, maakt die persoon zich schuldig aan: „medeplichtigheid aan diefstal, door des bewust den dader bij te staan in die feiten, waardoor de diefstal is voltooid."