HET HOOG-MILITAIR-GERECHTSHOE YAN NEDERLANDSCH-INDIE,

Gezien het vonnis van eenen daartoe benoemden krijgsraad te Pontianak, tegen den in hoofde dezer genoemden beklaagde gewezen en uitgesproken op 16 Februari IS94, waarbij hij is schuldig verklaard aan : „medeplichtigheid aan diefstal, als overtreding gepleegd" en overzulks veroordeeld tot de straf van Militaire detentie voor den tijd van drie maanden, ter vervanging van die van ten arbeid stelling aan de publieke weg voor den kost, zonder loon, van gelijken duur, met verwijzing voorts in de kosten en raisen der justitie, zoomede in die van den processe;

Gelezen den namens den appellant, op 13 Maart 1894, gedienden eisch in appel, waarbij wordt geconcludeerd, dat het den Hove moge behagen, met ontvangst van het appel, te vernietigen het vonnis, waarvan appel en, doende wat de eerste rechter had behooren te doen, appellant vrij te spreken, met veroordeeling van den Lande in de kosten van eersten aanleg en hooger beroep ;

Nog gelezen de door den geappelleerde R. O., op 24 Maart 1894, gediende schriftuur van antwoord in appel, waarbij wordt geconcludeerd dat het Hof, met tenietdoening van het appel, het vonnis zal bekrachtigen en den appellant zal verwijzen in de kosten der appellatoire instantie;

Gezien de verdere stukken van den processe, zoo ter eerste instantie als in appel gediend;

O. dat de beklaagde, thans appellant, te bekwamer tijd van het tegen hem gewezen vonnis is gekomen in hooger beroep;

O. dat de krijgsraad te recht, op de gronden en bewijsmiddelen in het vonnis vermeld, als wettig en overtuigend bewezen heeft aangenomen, dat de beklaagde, thans appellant, op 16 December 1893, des namiddags omstreeks 2 ure, den Dajak Djanti, die den Inlandschen fuselier Kartowidjojo vastgreep om te beletten, dat deze zich verwijderde met een bedrag van ƒ 0.75, dat genoemden Dajak en zijnen kameraad toebehoorde en dat hij hem had ontvreemd, met een stuk hout zoodanig heeft geslagen, dat genoemde fuselier zich kon verwijderen en voorts