dat hij van dien fuselier het door dezen ontvreemde, in een pisangblad gewikkelde, geld heeft aangenomen;

O. dat de krijgsraad het hierdoor misdrevene niet geheel naar behooren heeft omschreven ;

dat echter den thans appellant eene straf is opgelegd, welke in eene juiste verhouding staat tot de zwaarte der door hem gepleegde strafbare handeling;

O. dat 's krijgsraads vonnis mitsdien ten aanzien der qualificatie behoort te worden verbeterd, doch voor het overige, als wel en terecht gewezen, kan worden bekrachtigd;

Gelet op de in het vonnis aangehaalde wetsbepalingen, op art. 28 alinea 3 van het Wetboek van Strafrecht voor Inlanders, zoomede op de artt. 50 en 58 van 's Hofs Provisioneele Instructie;

Eechtdoende:

In naam en van wege de Koningin !

Doet te niet het appel.

Verbetert het vonnis waarvan appel.

Verklaart den beklaagde, thans appellant, schuldig aan: „medeplichtigheid aan diefstal als overtreding gepleegd, door des bewust den dader bij te staan in de feiten, waardoor de overtreding is voltooid."

Bekrachtigt overigens het vonnis.

Verwijst den thans appellant nog in de kosten en misen der justitie, mitsgaders in die van den processe, in appel gevallen.

NASCHRIFT.

Algemeen wordt door de jurisprudentie, zoowel in Nederland als in Ned.-Indië, zoomede door de gezaghebbende criminalisten, aangenomen, dat een diefstal voltooid is, zoodra de dader het ontvreemde — door arglistige wegname — in zijne macht, althans uit de macht van den eigenaar of rechthebbende, heeft gebracht. Uit de in casu als wettig bewezen aangenomene feiten blijkt, dat de fuselier Kartowidjojo het aan den Dajak Djanti toebehoorend geld reeds had ontvreemd, toen deze den dief vastgreep om hem het ontvluchten met het gestolene te beletten, en dat beklaagde, LXII. 22