gunning van den burgermeester dier gemeente telken male eene vermakelijkheid (zoogenaamd kermisfeest) te hebben gegeven, waartoe aan het publiek nu eens met, dan zonder betaling de toegang werd verleend.

De door pleiter voor den len req. voorgedragen middelen luiden achtereenvolgens:

I. Schending van art. 221 jo. 404 Strafvord. wegens gebrekkige motiveering, daar in de in het vonnis opgenomen procesverbalen niet gesproken wordt van eenige schuld van L. en van v. L. en evenmin aangeduid wordt dat op diens (sic) terrein openbare vermakelijkheden hebben plaats gehad, zoodat recht gedaan is op bloote bekentenis.

De aan beklaagden ten laste gelegde feiten worden bewezen verklaard door de op den ambtseed opgemaakte processenverbaal der beambten, nader door hen onder eede ter terechtzitting bevestigd en door hetgeen beklaagden ter terechtzitting erkenden.

Hoewel het mij voorkomt, dat het vonnis duidelijker had kunnen zijn geformuleerd, zoo is het toch m. i. aannemelijk, dat de kantonrechter in hetgeen de beklaagden erkenden eene aanwijzing heeft gezien bevestigende en aanvullende hetgeen uit de ambtseedige processenverbaal was gebleken.

Zij erkenden geene vergunning te hebben gehad tot het houden van eene openbare vermakelijkheid; zij erkenden de hun ten laste gelegde feiten, maar voegden er aan toe: „dat zij alleen leden en geintroduceerden der sociëteit toelieten".

Dit laatste was hunne verdediging, eene verdediging die evenwel door den kontonrechter onaannemelijk werd verklaard.

Hunne erkentenis was dus m. i. geen bekentenis in den zin der wet en reeds daarom acht ik het middel onjuist. Maar met deu pleiter aannemende, dat wij hier te doen hebben met eene bekentenis, die door den rechter als bewijsmiddel zou zijn gebruikt, dan nog is er stellig niet recht gedaan op eene bloote bekentenis alleen, want dan wordt die bekentenis in hoofdzaak bevestigd door hetgeen uit de processenverbaal is gebleken, terwijl het niet noodig is dat ieder deel der bekentenis door andere bewijsmiddelen worde bevestigd.