dat hij, door misbruik te maken van zijn gezag, zijne ondergeschikten zou hebben aangespoord :

a. de contractanten Somedjo, Bendo alias Moesnawi en Soemo slagen toe te brengen;

b. de contractanten Torono, Bok Rarnbat en Arnat te slaan en te mishandelen;

c. de contractanten Somedjo en Amat te binden aan een der stijlen van den rijstgoedang en aldaar gedurende den nacht in dien toestand te laten verblijven;

O. toch dat niet wettig bewezen is, dat genoemde contractanten die mishandelingen hebben ondergaan op uitdrukkelijken last van beklaagde, zijnde de beweerde algemeene last van beklaagde om — en wel volgens een vast systeem — slagen toe te brengen en te binden, evenmin wettig bewezen;

O. dat mitsdien beklaagde van deze in de voorlaatste overweging sub. a. — c. vermelde punten van beschuldiging behoort te worden vrijgesproken;

O. dat de raad terecht, op grond van de in het vonnis vermelde wettige bewijsmiddelen, eene schuldigverklaring en veroordeeling tegen beklaagde heeft uitgesproken, ter zake dat hij den contractant Rabihoen door zijne ondergeschikten aan een boomstam heeft doen binden en hem in dien toestand moedwillig slagen met een rotan heeft toegebracht, doch die feiten niet naar behooren heeft omschreven en ten onrechte mede eene schuldigverklaring heeft uitgesproken ten aanzien van dergelijke feiten, gepleegd tegen de personen van Bendo alias Moesnawi, Soemo en Bok Rambat, immers wat deze laatste betreft niet was ten laste gelegd, noch ter terechtzitting voorgehouden, dat baar eenige lichamelijke pijniging was aangedaan, en dat, wat aangaat de contractanten' Bendo en Soemo, niet wettig is bewezen, dat de aanhouding gedurende den nacht geschiedde op last van beklaagde;

O. dat de raad echter terecht als bewezen heeft aangenomen, dat beklaagde door zijne ondergeschikten evengenoemde contractanten Bendo, Soemo en Bok Rambat aan een der stijlen van den rijstgoedang heeft doen vastbinden, en beklaagde te dier