overleden of zijn betrekking wegens ziekte of andere redenen heeft verloren, zoodat die betrekking vacant is en daarin definitief moet worden voorzien, welke voorziening onmiddellijk zou kunnen volgen, zoo de benoeming tot die betrekking aan de Residenten zeiven is voorbehouden, doch welke niet onmiddellijk kan plaats vinden, omdat de benoeming aan hoogere of andere autoriteiten staat, waardoor stremming in den dienst zou kunnen ontstaan, waaraan echter te gemoet kan worden gekomen door de bevoegheid tot een tijdelijke voorziening;

dat dus van gelijkheid van bevoegdheid in art. 6 2 en art. 36 voornoemd inderdaad ten eenenmale geen sprake is;

O. derhalve, bij samenvatting van het bovenstaande, dat de president van den landraad in casu volkomen bevoegd was, op grond van verhindering wegens ziekte van den hoofddjaksa en den adjunct hoofddjaksa, op 21 April jl. het lid van den landraad Raden Reksowidjojo aan te wijzen om, voorzoover den door hem voorgezeten landraad betrof, de functien van het Openbaar Ministerie uit te oefenen en dat — daar in casu niet blijkt dat tijdelijk in het ambt is voorzien — dit lid dientengevolge die functien zoowel ter terechtzitting als bij de bekendmaking van de acte van verwijzing aan den beklaagde bevoegdelijk heeft waargenomen ;

O. thans wat de zaak zelve aangaat:

dat de eerste rechter op grond der wettige bewijsmiddelen, in het vonnis vermeld, tere.cht eene schuldigverklaring en veroordeeling tegen den beklaagde uitgesproken en het gepleegde feit ook naar behooren omschreven heeft;

O. dat de opgelegde straf niet in juiste verhouding staat tot de zwaarte van het gepleegde misdrijf;

dat rekening dient te worden gehouden met de door den beklaagde ondergane voorloopige hechtenis;

O. dat mitsdien het vonnis behoort te worden verbeterd;

Nog gelet op de artt. 295, 296, 301 en 411 van het Reglement op de Strafvordering voor de raden van justitie op Java enz.', zoomede op de artt. 37 en 301 le van het Wetboek van Strafrecht voor Inlanders;