Wel is waar behoort de acte van beschuldiging, voor zooveel de ten laste gelegde feiten betreft, met de acte van verwijzing overeen te stemmen, doch het is aan het Openbaar Ministerie daarom nog niet ongeoorloofd in de acte van beschuldiging omstandigheden op te nemen, door welke die feiten zijn voorafgaan, vergezeld of gevolgd geweest, voor zoover die tot verlichting of verzwaring van de schuld van den beklaagde kunnen bijdragen, ook al zijn die omstandigheden niet in de acte van verwijzing vermeld. Art 246 van het Jnl. Regl. legt integendeel aan den Hoofddjaksa de verplichting daartoe op 785

VERWIJZINGEN.

Voorzitter van den Landraad te Menado.

Artt. 1 en 8a van Stbl. 1867 No. 10. — Art. 2 van Stbl. 1882 No. 19.

Volgens art. 2 van Stbl. 1882 No. 19 zijn de districhtshoofdcn in de Residentie Menado wel begrepen onder de personen vermeld in art. 1 van het Kon. besluit, opgenomen in Stbl. 1867 No. 10, maar niet onder die, vermeld in art. 3a van dat besluit. Mitsdien staat een schoonzoon van een gewezen districtshoofd van Menado in strafzaken terecht voor den Landraad en niet voor de voor Europeanen en d. g. g. aangewezen rechtbanken. 544 Voorzitter van jen Landraad te Kkndal.

Stbl. 1885 No. 87, 1874 No. 113 en 1874 No. 152. Passen voor visscbersvaartuigen.

Uit de bewoordingen van art. 26 van Stbl. 1885 No 87 blijkt dat de bepalingen van dat Staatsblad alleen betrekking hebben op schepen, welke de wet als zeeschepen aanmerkt. Visschersvaartnigen behooren volgens de bewoordingen van art. ld van Stbl. 1874 No. 113 daar niet toe. De eigenaren van laatstbedoelde vaartuigen zijn alleen gebonden aan de bepalingen van Stbl. 1874 No. 152. De passen in dit laatste Stbl. bedoeld zijn wel te onderscheiden van de jaarpassen, waarvan Stbl. 1874 No. 113 spreekt, en behoeven de eigenaren niet bij zich te hebben, wanneer zij met hun vaartuig een haven binnenloopen.

Een hoofd oppasser bij de in en uitvoerrechten die gelden vordert en ontvangt van eigenaren van visschersprauwen, de monding eener rivier binnenloopende zonder de passen van hunne vaartuigen bij zich te hebben, en die van die feiten geen rapport inaakt, pleegt geene strafbare handeling, ook niet de oplichting bedoeld in art. 328 Strafw. v. Inl., vermits toch aan