tot de gevallen, waarin volgens de 1ste zinsnede van dat artikel hooger beroep bij den Raad van Justitie openstaat, terwijl bij artikel 170 van hetzelfde Reglement, sedert niet uitgebreid in den zin als bedoeld bij de 1ste alinea, is bepaald, dat het Hof slechts kennis neemt van den eisch tot cassatie in de bij de twee volgende artikelen omschreven gevallen, welke zich in casu niet voordoen;

O. aat het onderwerpelijk vonnis derhalve niet aan het middel van cassatie is onderworpen en de requirant mitsdien met zijn beroep in cassatie niet ontvankelijk behoort te worden verklaard;

Gelet op de boven aangehaalde wetsbepalingen en de artikelen 303 sqq en 411 van het Reglement op de Strafvordering;

Rechtdoende:

Verklaart den requirant niet ontvankelijk met zijn beroep in cassatie.

Veroordeelt hem in de kosten in cassatie gevallen.

REVISIE.

HOOG-GERECHTSHOF VAN NEDERLANDSCH-INDIE. (Tweede Kamer).

Raadkamer van 14 Maart 1894. Voorzitter: Mr. J. H. J. Sciineider.

Art. 357 Strafw . v. Inlanders. — Elementen van

DAT MISDRIJF.

Moedioillige brandstichting in een gebouw is op zich zelve niet strafbaar. Big de ten laste legging van het misdrijf bedoeld in art. 357 Strafw. v. Inl. dient uitdrukkelijk te worden vermeld de feiten, waaruit zou kunnen blijken, of bij de brandstichting al dan niet te voorzien was dat daardoor eenig me nsc henier en in gevaar kan worden gebracht.