O. dat de beklaagde, thans appellant, te bekwamer tijd van het tegen hem gewezen vonnis is gekomen in hooger beroep;

O. dat de geappelleerde R. O. tegen dit beroep reeds dadelijk heeft aangevoerd, dat de thans appellant verkeerde in volledige confessie van het misdrijf, ter zake waarvan hij is veroordeeld, mitsdien geen beroep is toegelaten en de thans appellant derhalve daarmede behoorde te worden verklaard niet ontvankelijk;

O. te dien aanzien, dat deze exceptie voor toewijzing niet vatbaar is, daar eene volledige of zoogenaamde crimineele confessie in de eerste plaats behoort te betreffen zoowel het feit, als de omstan ügheden en bovendien nog het misdadig karakter daarvan ;

dat de thans appellant in eersten aanleg wel heeft erkend den korporaal L., zijnen meerdere in rang, de woorden : „Korporaal L., je hebt een valsch rapport van mij opgemaakt", te hebben toegevoegd, doch daarbij tevens ten stelligste heeft verklaard genoemde woorden niet als insubordinate woorden te kunnen beschouwen, derhalve ontkent, bij het uiten dier woorden de misdadige bedoeling te hebben gehad genoemden superieur te beleedigen en te dreigen ;

O. dat de appellant tevens heeft volgehouden, dat hij de overige hem ten laste gelegde woorden buiten de tegenwoordigheid van genoemden korporaal heeft geuit en op zoodanigen afstand, dat deze die woorden niet heeft kunnen hooren;

O. dat hij mitsdien te recht tot het appèl is toegelaten ;

O. alsnu ten aanzien der zaak zelve, dat de Krijgsraad te recht, op de gronden en bewijsmiddelen in het vonnis vermeld, als wettig en overtuigend bewezen heeft aangenomen, dat de beklaagde, thans appellant, op 27 Februari 1894 des voormiddags omstreeks 9'/ 4 ure, den Europeeschen korporaal den Infanterie II. A. L., zijnen meerdere in rang, in diens tegenwoordigheid en te zijnen aanhoore heeft toegevoegd de woorden: „Korporaal L„ je hebt een valsch rapport van mij gemaakt" en eenige oogenblikken later: „Korporaal L., je moet nog zeven centen vragen om een borrel te koopeti en daarna valsch rapport van mij te maken; ik zal je wel vinden, als ik er uit kom";