HOOG-GERECHTSHOF

van

Nederlandsch-Indië.

Debde Kamer,

No. 340/3332.

Batavia, clen 18 Juli 1894.

CIRCULAIRE.

Vele griffiers van landraden bepalen zich, bij de revisieafvrage overeenkomstig artikel 317 a van het Inlandsch Reglement, tot de vraag aan den beklaagde, of hij al dan niet verlangt dat de zaak, waarvoor hij bij vonnis is veroordeeld, in revisie, zal worden behandeld.

Waar alleen eene veroordeeling tegen den beklaagde is uitgesproken, heeft dit geen bezwaar. Het geval heeft zich echter voorgedaan, dat evenbedoelde vraag aan een beklaagde werd gedaan, tegen wien behalve eene veroordeeling, een ontslag van rechtsvervolging ter zake van andere feiten was uitgesproken, en dat hij die vraag bevestigend beantwoordde, zonder zich uit te laten of hij al dan niet verlangde, dat de zaak, waarin een ontslag van rechtsvervolging was gevolgd, door den revisie-rechter zou worden in behandeling genomen.

Het gevolg hiervan was, dat het Hoog-Gerechtshof, van oordeel, dat het recht van revisie onbeperkt aan den beklaagde is toegekend, nu ten aanzien van het ontslag van rechtsvervolging geen revisie was aangeteekend, besliste, dat 's landraads uitspraak op dit punt aan de kenkennisname van den revisie-rechter was onttrokken.

Het Hoog-Gerechtshof heeft het nuttig geacht, UEdG. hiervan mededeeling te doen, ten einde de, bij den door U voorgezeten landraad fungeerende, griffiers er op te kunnen wijzen, dat zij, in een geval als hierboven gesteld, aan de beklaagden uitdrukkelijk afvragen, wat hun verlangen is ten aanzien van de verschillende, door den