Evert Willem Henri Doeve, controleur bij bet Binnenlandsoh Bestuur, wonende te 's Gravenhage, appellant, comparoerende bij den Adv. en Proc. Mr. J. A. Gerritzen, contra

Antonio Maria Calbo, tabaksondernemer, wonende te Adjoeng-Ondjoer, District Soekokerto, Afdeeling Djember, Residentie Besoeki, geintimeerde, compareerende bij den Adv. en Proc. Mr. J. A. Haakman.

HET HOOG-GERECHTSHOF VAN NEDERLANDSCH-IND1E,

Gehoord partijen ;

Gezien de stukken;

Ten aanzien der daadzaken ;

Overnemende de uiteenzetting daarvan in het door den Raad van Justitie te Soerabaja op 4 October 1893 tusschen partijen gewezen vonnis, waarbij de vordering is ontvankelijk verklaard, het door gedaagde bij eisch incidenteel subsidiair verzochte is gepasseerd en, met admissie van het door eischer bij zijne conclusie van eisch incidenteel gedaan verzoek, met inbegrip van het subsidiair verzochte, aan den eischer is toegestaan door getuigen — behoudens alle andere middelen rechtens — te bewijzen dat:

I. eischer in den loop van de maand November 1891 was tabaksondernemer en dat bedrijf voor zijne rekening heeft uitgeoefend door tabakszaailingen te leveren aan Inlandsche planters, de tabak daardoor verkregen op te koopen van de Inlandsche bevolking en verdere tabaksverkoopers en die tabak in de schuur te Adjoeng-Ondjoer te verwerken tot voor de Europeesche markt geschikte tabak ;

II. dat eischer voor zijne rekening op den van Pa Aroom gehuurden grond in de dessa Soember-Hjerook heeft doen bouwen een tabaksschuur en deze tot in ontvangstname van tabak in November 1891 gereed was;

III. dat die schuur bij tweemaal vullen kon inhouden 76800 Amsterdamsche ponden en 500 pikols krossok, gelijkstaande inet 62500 Aiusterdatusche ponden leverbare tabak, en wijders: