verplicht is tot betaling van de in dat geschrift uitgedrukte geldsom aan den houder, zonder dat aan dezen kan worden tegengeworpen het niet bestaan eener schuldoorzaak, dan wel het bestaan eener andere schuldoorzaak dan in het geschrift is uitgedrukt, met andere woorden, dat de formeele, rechtstreeks uit het geschrift voortspruitende verbintenis verbiedt een onderzoek naar de materiëele rechtsoorzaak der verbintenis;

O. dat aan de juistheid dezer overweging geen afbreuk wordt gedaan door de omstandigheid dat de eischer, geintimeerde, het bovenbedoelde door den gedaagde gestelde feit niet heeft weersproken, omdat ook uit dat stilzwijgen niets mag worden opgemaakt wat in strijd zou zijn met hetgeen het orderbillet formeel inhoudt en de materiëele schuldoorzaak daarbij geheel buiten beschouwing blijft;

O. dat ook overigens het vonnis a quo op alleszins juiste gronden, welke het Hof tot de zijne maakt, is gewezen, en derhalve behoort te worden bekrachtigd;

Gelet op de daarbij aangehaalde artikelen en artikel 58 van het Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering;

Rechtdoende in hooger beroep:

Doet te niet het appèl.

Bekrachtigt het vonnis van den Raad van Justitie te Semarang van 28 Maart 1894 tusschen partijen gewezen, waarvan appèl.

Veroordeelt den appellant in de kosten der appellatoire instantie, met uitzondering van die op het verstek gevallen, welke blijven ten laste van den defaillant.

CASSATIE.

HOOG GERECHTSHOF VAN NEDERLANDSCII-INDIE. (Eerste Kamer).

Zitting van 19 Juli 1S94.

Voorzitter: Mr. J. Sibenius Trip.

Artt. 30 en 31 Recht. Org. — Gronden waarop de vonnissen

berusten. stellige wettelijke bepalingen. belang

van den requirant bij een cassatie-middel.

Waar in een vonnis voorkomt: „dat de exceptie van verkeerd