geïntimeerde rekening en verantwoording af te leggen van het beheer door wijlen Lira Tong en na diens dood door hen zelf over de krachtens voormelde overeenkomst onder het merk Hong Bie gedreven handelzaak gevoerd; en voorts om het saldo, dat zij na het afleggen der rekening en verantwoording en na goedkeuring of betwisting daarvan ter zake van voornoemd beheer zullen blijken aan geintimeerde schuldig te zijn, aan deze tegen behoorlijke kwijting te betalen, en, met ontzegging aan de geintimeerde van het overigens gevorderde, de appellanten in alle kosten, zoowel in eerste als in tweede instantie gevallen, zijn verwezen;

Gezien de acte, waaruit blijkt dat de Adv. en Proc. Mr. Th. A. Ruijs op den 6den September 1893, namens de appellanten, ter Griffie van het Hoog Gerechtshof van voorschreven uitspraak van den Raad van Justitie te Batavia cassatie heeft aangeteekend;

Gelet op de door dien Practizijn gediende memorie van eisch in cassatie, zoomede op de memorie van antwoord in cassatie door den Adv. en Proc. Mr. Ch. A. Henny namens de gerequireerde ingeleverd, beide stukken bij deurwaarders exploiten van 19 September en 27 November 1893 aan de wederpartijen beteekend;

Gehoord partijen ;

Gehoord den Procureur-Generaal in zijne, bij monde van den Advocaat-Generaal Mr. A. Dull ter openbare terechtzitting van den lOden Mei 1894, genomen conclusie, strekkende tot verwerping van het beroep in cassatie en veroordeeling van de requiranten in de kosten;

Gezien de stukken ;

O. dat door de requiranten als middelen van cassatie zijn voorgesteld:

Ie. schending en verkeerde toepassing van de artikelen 91 eerste lid en 75 van liet Reglement op het beleid de Regeering van Nederlandsch-Indië; 30 en 31 van het Reglement op de Reenterlijke Organisatie en het beleid der Justitie in NederlandschIndie; 61, 4e, en 858 van het Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering en het eerste en tweede lid van artikel 89 van