afgetreden of uit hun ambt ontslagen zijn, en io in art. 3a van Inlandsche vorsten, rijksbestierders, regenten en onderregenten, nadat deze als zoodanig afgetreden of uit hun ambt ontslagen zijn; dat daarmede 2 verschillende, elk op zich zelf staande categoriën van personen worden bedoeld, zooals ten duidelijkste blijkt uit het feit dat in art. 2 gesproken wordt van de in art. 1 genoemde Inlandsche vorsten en hoofden, terwijl in art. 3b gesproken wordt van de in art. 1 en Lt. A van art. 3 genoemde, met welk laatste toch inoeielijk iets anders kan zijn bedoeld dan dat zoowel de vrouwen enz, van de meer genoemde vorsten en hoofden, zoolang zij nog in functie zijn, als die van die vorsten en hoofden, nadat zij als zoodanig zijn afgetreden of ontslagen, m strafzaken in eersten aanleg terecht moeten staan, voor de voor Europeanen en met hen gelijksgestelde personen aangewezen rechtbanken of rechters;

O. dat, nu bij art. 2 van Sts.bl. 1882 No. 19 is bepaald, dat onder de personen, vermeld in art. 1 van Sts.bl. 1867 No. 10, mede begrepen zijn de districtshoofden in de residentie Menado en van die vermeld in art. 3a van laatstgenoemd Sts.bl. niet wordt gerept, zoo ergens, zeer zeker in casu, de regel „qui de uno dicit de altero negat" behoort te worden toegepast;

O. dat derhalve art. 2 van Sts.bl. 1882 No. 19 in dien zin is te verstaan, dat de districtshoofden in de residentie Menado wel begrepen zijn onder de personen, vermeld in art. 1, doch niet onder die, vermeld in art. 3a van Sts.bl. 1867 No. 10, zoodat beklaagde in casu voor den Landraad en niet voor den Raad van Justitie behoort terecht te staan ;

Lettende op de aangehaalde Sts.bladen en op de artt. 22 No. 2 en 316 3e lid van het zoogenaamde Menado-Reglement (Sts.bl. 1882 No. 27);

Beveelt dat de beklaagde Dirk Samuel Mandagi voornoemd ter zake van het hem ten laste gelegde feit zal worden terechtgesteld voor den Landraad te Menado, rechtsprekende in zaken van misdrijf.

Bepaalt den dag der terechtzitting op Vrijdag den 13 Juli 1894 des morgens ten 9 ure.