hetzij door de verbintenis te doen vervallen, naar mate de gebeurtenis al of niet voorvalt;

dat echter de verbintenis uit de door de firma Engelhard en Co. met appellant gesloten overeenkomst van vrijwaring is eene zuivere, omdat die firma hare verplichting tot vrijwaring niet afhankelijk heeft gesteld van eene opschortende of ontbindende voorwaarde, maar zij zich reeds terstond bij het sluiten der overeeukomst onvoorwaardelijk heeft verbonden, door zich vau dat oogenblik af aansprakelijk te stellen voor alle nadeelige gevolgen, welke voor den avalgever, appellant, uit zijne medeonderteekening zouden kunnen voortspruiten ;

O. dat mitsdien de eerst opposante, thans geïntimeerde, zich terecht tegen de door requirant, thans appellant, verlangde verificatie van zijne vermeende schuldvordering als voorwaardelijke schuldeischer van de in staat van faillissement verklaarde firma Engelhard en Co. heeft verzet, en de eerste rechter te recht den eisch van den requirant, om alsnog tot die verificatie te worden toegelaten, heeft afgewezen, zoodat het vonnis a quo geheel behoort te worden bekrachtigd;

Gelet op de aangehaalde bepalingen en op artikel 58 van het Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering;

Rechtdoende:

Doet te niet het appèl.

Bekrachtigt het vonnis van den Raad van Justitie te Semarang op 31 Januari 1894 tusschen partijen gewezen, waarvan appèl.

Veroordeelt den appellant nog in de kosten van het hooger beroep.

HOOGER GEROEP VAN BESCHIKKINGEN OP REQUESTEN.

Raadkamer van 9 Augustus 1894.

Voorzitter: als voren.

Art. 338 Burg. Wetb. — Beheer van den voogd over het

vermogen van minderjarigen.

Indien bij rechterlijke beslissing het beheer over het vermogen van minderjarigen aan den voogd ontnomen tn dat beheer aan de