voor den Notaris verhandeld1, behoudens de bevoegdheid van die derden om, wanneer zij vermeenen, dat het verhandelde hunne rechten heeft geschonden, daartegen op te komen.

de Chinees Tjoa Ham Hin, handelaar wonende in de kampoeng 16 Ilier ter hoofdplaats Palembang, reqnirant van cassatie, comp. bij den Adv. en Proc. Mr. D. Fock, contra

den Arabier Said Mohamad bin Achmad Alkaf, wonende in de Kampoeng 14 Oeloe ter zelfder plaatse, gereqnireerde, comp. bij den Adv. en Proc, Mr, Th, A. Ruijs.

HET HOOG-GERECHTSHOE VAN NEDERLANDSCH-INDIE,

Gelezen het door den Raad van Justitie te Batavia (2e Kamer) op den 2den Januari 1894 in hooger beroep van het vonnis van den Landraad te Palembang ddo. 4 December 1893 tusschen partijen gewezen en op den 9den Januari daaraanvolgende uitgesproken vonnis, waarbij, met tenietdoening van het appèl, het vonnis a quo bekrachtigd en de appellant, thans reqüirant van cassatie, is veroordeeld in de kosten der appellaloire instantie;

Gelet op de memorie namens den reqüirant op den 25sten Januari 1894 door den Adv. en Proc. Mr. D. Eock ter griffie van het Hoog-Gerechtshof ingediend, waarbij tegen voormeld vonnis cassatie is ingesteld;

Nog gelet op de memorie van antwoord in cassatie door den Advocaat en Procureur Mr. Th. A. Ruijs voor den gerequireerde ingediend ;

Gehoord partijen;

Gehoord de namens den Procureur-Generaal door den Advocaat-Generaal Mr. W. C. van Benthem Jutting ter terechtzitting van den 2den Augustus 1894 genomen conclusie, strekkende tot ontvangst van het beroep in cassatie; tot vernietiging van het vonnis waarvan cassatie; en wijders ten principale, tot ontvangst van het appèl; tot vernietiging van het vonnis van den