Gezien de stukken, waaronder eene door den requirant R. O. gediende memorie van cassatie, gedagteekend Batavia 6 Augustus 1894, zijnde door den gerequireerde van geen memorie gediend;

O. dat bij die memorie als middelen van cassatie zijn gesteld :

I. Schending van artikel 667 in verband met artikel 399 van liet Reglement tot regeling van liet rechtswezen in de Residentie Banka (Staatsblad 1874 No. 33) en verkeerde toepassing van artikel 170 van het Reglement op de Strafvordering, zooals dat wordt gelezen ingevolge artikel 1 van Staatsblad 1889 No. 149, in verband met de artikelen 197, 194 en 183 van genoemd Reglement op de Strafvordering, door te bevelen, dat de als stukken van overtuiging gediend hebbende voorwerpen, na verloop van een maand nadat dit ('s Raads) vonnis in kracht van gewijsde zou zijn gegaan, zouden worden teruggegeven aan beklaagde Liauw Sen, bij wien zij zijn in beslag genomen, alhoewel de Raad, met vernietiging van liet vonnis van deii Landraad, den HoofdDjaksa bij dat rechtscollege niet ontvankelijk verklaarde met zijn uitgevaardigd schriftelijk bevel tot dagvaarding van den beklaagde en dus omtrent de stukken van overtuiging geen uitspraak had mogen doen;

II. Schending van artikel 371 sub 5o, in verband met artikel 399 en 400 van Staatsblad 1874 No. 33 en van artikel 174 sub 6, in verband met de artikelen 197, 194, en 183 van het Reglement op de Strafvordering, doordien de Raad van Justitie in zijn evengemeld vonnis geen uitspraak heeft gedaan omtrent de kosten, zoowel in eersten aanleg als in liooger beroep gevallen;

O. ten aanzien van liet eerste middel:

dat, vermits de bepalingen omtrent de teruggave van de tot stukken van overtuiging gediend hebbende voorwerpen niet zijn van formeelen aard, maar tot het materieele recht behooren, de Raad van Justitie bij zijne rechtspraak in appèl geen acht had te slaan op het bij Staatsblad 1889 No. 149 gewijzigde artikel 170 van het Reglement op de Strafvordering, doch op het voor