op de sawah zijne drie karbouwen hadden opgejaagd en dat zij toen beide parangs bij zich hadden en Pan Soemasili bovendien een touw in de hand had;

O. dat de getuigen I Djero en G'de Bile een hiermede overeenkomende verklaring ter terechtzitting hebben afgelegd ;

O. dat daarentegen de getuigen I Dengdeng en Mangkin hebben verklaard, dat I Djero onmogelijk op den morgen van dien dag op de sawah kon zijn geweest, omdat hij van zonsopgang af bij den smid Pan Sari zoude geweest zijn;

O. voorts, dat getuige I Koerne heeft verklaard, dat hij den morgen van den bewusten dag bij G'de Bile op diens verzoek heeft doorgebracht, doch deze weder verklaart, dat 1 Koerne eerst omstreeks 8 uur in den morgen bij hem gekomen is, nadat hij van de sawah was teruggekomen;

O. dat hier het geval, in de Balische rechtspraak bekend onder den naam Dewagama, aanwezig is, waarbij het aanvullings bewijsmiddel, bestaande in den eed door beide partijen, elk bijgestaan door een pttabak, af te leggen, dient te worden toegepast ;

Gelet op het boek Oepapati;

Rechtdoende:

Legt Uan de beklaagden Pan Mijasti en Pan Soemasili, met hunne getuigen I Dengdeng, Mangkin en I Koerne, en aan I Lolong, met zijne getuigen I Djero en G'de Bile, den eed op van de geheele waarheid en niets dan de waarheid te hebben verklaard, moetende elke partij daartoe worden bijgestaan door een petabak, die de waarheidsliefde van de te beëeaigen personen zijner partij met eede dient te bevestigen.

Spreekt den beklaagde vrij van de tegen hem ingebrachte beschuldiging, ingeval door beide partijen of door de partij van beklaagden alleen, op de wijze als hierboven bedoeld, den opgelegden eed wordt afgelegd.

Verklaart beklaagde schuldig aan veeverwonding en veroordeelt hem tot twee jaren dwangarbeid buiten den ketting en het geven van schadeloosstelling, ingeval beklaagde's partij weigert deu eed op de boven omschreven wijze af te leggen.