met een tint van die ironie, welke bijwijlen doet glimlachen zonder ooit te kwetsen.

[Jet voor ons liggende Iste deel loopt over de artt. 1—48 van het Reglement, en behandelt de samenstelling der Regeering (Gouverneur-Generaal, Raad van Indië, Algemeene Secretarie) zoomede, gedeeltelijk, hare bevoegheid en plichten (Koloniale wetgevers, uitstel van afkondiging, bniten-werkingstelling van Wetten en Koninklijke Besluiten, uitvoering en toepassing van Algemeene Verordeningen, verhouding van den Gouverneur-Generaal tot den Raad van N.-I., politieke en strafrechtelijke verantwoordelijkheid van den Gouverneur-Generaal, Zee- en Landmacht enz.).

Enkele gedeelten, b.v. die handelende over art. 81 (afkondiging, verbindbaarheid en inwerking-treding der algemeene verordeningen) en over de artt. 45—48 (macht van den G. G. om aan sommige personen het verblijf in N.-I. of bepaalde gedeelten daarvan te ontzeggen) zijn den lezers van dit Tijdschrift reeds bekend en kunnen hun een voorproef geven van de goede spijs, die hun ook in het vele nieuwe dat het werk bevat wordt aangeboden en waaronder zeker in de eerste plaats de toelichting te noemen valt van de algemeene secretarie (art. 18) den kolonialen wetgever (art. 20) de uitvoering van algemeene verordeningen (art. 27) en de opdracht van zendingen aan leden van den Raad van N.-I. (art. 36).

Andere gaan wij voorbij om niet uitvoeriger te worden, dan ons bestek het toelaat.

Alleen nog dit ten slotte.

De Redactie van het Tijdschrift verzocht ons het werk, waarvan wij den titel hierboven afschreven, te willen aankondigen. Hadden wij er het gezag toe, wij zouden ons bericht met eene aanbeveling beëindigen.

Onzes inziens toch heeft de schrijver met zijn werk opnieuw be wezen uitnemend jurist te zijn: iemand nml., die, na ernstige studie, aan nauwkeurige kennis van het door hem behandelde onderwerp helderen betoogtrant paart, en daar, waar bij het met anderen oneens is, eene gematigdheid behoudt, welke de waarde van zijn oordeel verhoogt.

Batavia, 7 November 1894. v. d. R.