te nemen van de eischen van liet staatkundige en maatschappelijke leven, maar daartegenover dan ook door dit leven steeds meer genegeerd en van invloed beroofd. Behalve op het gebied van den godsdienst in den engeren zin des woords, van familie- en erfrecht en hetgeen daarmede in eng verband staat, is de Mohamraedaansche wet sinds lang een vereerd voorwerp van theoretische studie, welks, beteekenis voor de paedagogiek der Moslims nauwelijks overschat, maar welks invloed op het rechtsleven zijner vereerders nauwelijks te laag aangeslagen kan worden.

Ofschoon wij slechts enkele punten van Sajjid Oethman's 182 bladzijden innemende verhandeling konden aanstippen, zal men gezien hebben, dat zij, blijkens haren titel bovenal voor de priesterraden bestemd, ook buiten dien kring veler aandacht verdient. Trouwens hier en daar toont de auteur ook op andere lezers gerekend te hebben.

Zoo op bladz. 50, waar hij, na de opsomming van eenige hoofdzonden, die vele Mohammedaansche rechters begaan, de verzuchting slaakt: „Wij vestigen dan ook onze hoop op de rechtvaardigheid van de Regeering des lands, die den Mohammedanen reeds de weldaad bewijst van de voorzitters der priesterraden te bezoldigen, dat zij die weldaad volmake door fatsoenlijke lieden, die van godsdienstige zaken verstand hebben, tot voorzitters en leden te kiezen. Voorts hopen wij, dat, waar er zijn, die mede adviseeren om iemand tot voorzitter of lid te doen benoemen, de Regeering ernstig onderzoeke, dat niet tusschen den voorspreker en hem, wien de voorspraak gebit, bijzondere betrekkingen van bloedverwantschap, vriendschap enz. bestaan, die den doorslag geven, want dergelijke zaken zijn vaak voorgekomen".

Moge den schrijver van dit belangrijke werkje de waardeering niet ontbreken, waarop zijn arbeid hem in zoo hooge mate aanspraak geeft.

Weltevreden , November 1894.