Wanneer iemand uitwijzing van eigendom v aagt op een binnen den Ned.-Indiseben Archipel gelegen stuk grond, dan moet bij, indien de Regeering zicli tegen de toewijzing van dat verzoek verzet met een beroep op dat Koninklijk Besluit bewijzen persoonlijk eigenaar van dien grond te zijn 40

Art. 114 Burg. Rechtsv. — Eene niet met redenen omkleede conclusie van antwoord. — Aanvulling van dat antwoord in hooger beroep. — Zaken van koophandel. — Bewijs.

Een conclusie van antwoord is niet met redenen omkleed en voldoet derhalve niet aan bet voorschrift van art. 114 Burg. Ecelitsv , indien de gedaagde daarin slechts heeft gesteld: „dat „hij ontkent ter zake van aan hem van 2 Mei tot en met 14 „September 1893 verkochte en geleverde handelsgoederen, zooals „deze bij het exploit van dagvaarding zijn gespecificeerd, alsnog „aan eiseher eene som ƒ 1024.G9 schuldig te zijn".

In hooger beroep kan echter dat antwoord worden aangevuld en verduidelijkt door een gemotiveerde tegenspraak.

Al ontkent gedaagde, dat hij koopman is en dat de schuld, waarvoor hij aangesproken wordt, uit daden van koophandel voortspruit, dan is het getuigenbowijs, om aan te toouen het bestaan van een schuld de som of de waarde van ƒ 300.— te bovengaande, toegelaten, indien dat aangeboden bewijs tevens de strekking heeft om aan te toonen, dat de zaak, waarover geschil, is een handelszaak, en dat gedaagde destijds koopman was . . 40

Ontvankelijkheid van het hooger beroep. — Berusting in een vonnis.

Wanneer de succonibeerende partij — al zij hot ook dat het vonnis is gewezen uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande hooger beroep — zonder noodzaak en zonder eenige reserve of protest, geheel vrijwillig handelend optreedt en wel zoodanig, dat die handeling tot de gelreele tenuitvoerlegging van het tegen haar gewezen vonnis moet leiden, dan moet zij geacht worden daardoor in het vonnis a quo te hebben berust en dan is zij niet ontvankelijk met haar hooger beroep daar tegen 202

Art. 150, al. 2 Burg. Rechtsv. — Verzuim van dat voorschrift. — Redres daarvan in hooger beroep. — Bewijs tegen den inhoud eener authentieke acte.

Men is niet ontvankelijk met het verzoek om tot het bewijs, dat een overgelegd stuk valsch of vervalscht is, te worden toegelaten, tenzij men, alvorens dat verzoek te doen, aan het voorschrift vervat in de 2e alinea van art. 150 Burg. Rechtsv. hebbe voldaan.'