stemming der moeder alleen dan als eene uitdrukkelijke erkenning harerzijds kan worden aangemerkt, wanneer zij die toestemming verleent tegelijk (tegenwoordig is) bij de erkenning door den vader, dan had ik toch logisch op die door den heer H. geformuleerde vraag niet anders kunnen antwoorden dan dit: „zij is dit alleen dan, wanneer de moeder hare toestemming geeft tegelijk en in dezelfde acte, waarbij de vader het kind erkent".

Door echter liet bovenstaande andere antwoord daarop te geven, in verband met mijne woorden in citaat a' vermeld, blijkt ten duidelijkste, dat de enge gevolgtrekking, door den heer II. uit mijn woorden gemaakt, ten eenenmale ongemotiveerd is.

Verder vraagt de heer Houthuijsen ('): „Waar is, op straffe van nietigheid, ten aanzien eener Europeesche moeder, bepaald, dat beide formaliteiten „erkennen en toestemmen" gelijktijdig moeten worden vermeld? Nergens. Welnu, wat nergens verboden is, mag vrijelijk geschieden, en dus ook het erkennen dooiden vader bij eene en het geven harer toestemming, door de moeder, bij eene andere acte". Deze uitweiding is alweer het gevolg van de onjuiste gevolgtrekking van den heer H., dat ik zou beweerd hebben, dat alleen de moederlijke toestemming, gegeven tegelijk hij de erkenning door den vader, harerzijds als een uitdrukkelijke erkenning kan gelden. Ik kan, na het bovenstaande, deze uitweiding dus met stilzwijgen voorbijgaan. Ik teeken hier echter bij aan, dat deze excursie in 's heeren H's betoogtrant ons allicht op een dwaalspoor zou brengen en het daarom noodig acht naar aanleiding daarvan aan te stippen, dat de ons verdeeld houdende quaestie niet loopt over de vraag of de moeder later of bij eene andere acte dan waarbij de vader liet kind erkende hare toestemming tot die erkenning kan geven. maar of die latere of bij eene andere acte dan waarbij de vader het kind erkende gegeven toestemming der moeder harerzijds kan gelden als een uitdrukkelijke en ondubbelzinnige erkenning, —■ waarover ik in mijn opstel in deel 62 van dit

(') t.a.p. bl. 607.