appèl Iieeft geconcludeerd, dat het den Hove moge behagen te ontvangen het appèl, te niet te doen liet door den Raad van .Justitie te Semarang gewezen vonnis, waarvan hooger beroep, en doende wat de eerste rechter had behooren te doen alsnog aan appellant, eerst eisclier, toe te wijzen zijnen ter rolle van genoemden Raad van Justitie van den lsten November 1893 gedienden incidenteelen eisch tot getuigenverhoor en tot onderzoek en opname daarvan door deskundigen, met opdracht van dat getuigenverhoor en van de bemoeienissen ter zake dit onderzoek door deskundigen, met name het afnemen van den eed, aan het hoofd van bestuur ter hoofdplaats Tegal en nadat bedoeld getuigenverhoor zal zijn gehouden en bedoeld onderzoek en opname door de deskundigen zal plaats hebben gehad, aan den appellant, eerst eischer, mede toe te wijzen zijnen in eersten aanleg ingestelden principalen eisch en genomen conclusien, alles met veroordeeling van de geïntimeerden, eerst gedaagden, in de kosten van beide instantien;

O. dat geintimeerden, na uitvoerige bestrijding van de bezwaren van appellant, voor antwoord in appèl hebben geconcludeerd tot tenietdoening van het appèl met bekrachtiging van het vonnis, waarvan appèl, en veroordeeling van appellant in de kosten der beide instantien;

O. dat partyen daarna recht hebben gevraagd op de stukken en de uitspraak is bepaald op heden;

O. ten aanzien van het recht:

dat ten verzoeke van de geintimeerden, oorspronkelijk gedaagden, ingevolge bevelschrift dd°. 16 Mei 1893 van den Voorzitter van den Landraad te Tegal, krachtens twee in executorialen vorm uitgegeven notarieele schuldbekentenissen, ten gezamenlijke bedrage van f 2100.—, beslag is gelegd op de roerende goederen van den appellant;

dat laatstgenoemde, bewerende de door hem erkende schulden geheel te hebben aangezuiverd, zijn daarop gegrond verzet tegen de tenuitvoerlegging ter kennisse van den Landraad-President voornoemd heeft gebracht, die van zyne bevoegdheid, bedoeld