Raad van Justitie zullen indienen van de overeenkomsten tot overdracht van den eigendom van vaste goederen en van het recht van opstal, zoomede van den eigendom van schepen bedoeld in artikel 1, te hunnen overstaan gesloten;

O. dat waar zoodanige overeenkomsten niet zyn gesloten, zooals de rechter a quo in factis aannam, ook niet eene opgave kan worden ingediend van die niet gesloten overeenkomsten;

O. dat de Procureur-Generaal wel is waar in dat geval blijkbaar een staat wensclit te zien ingediend houdende, dat er geene dergelijke overeenkomsten zijn gesloten, met andere woorden een zoogenaamde negatieve opgave wenscht te zien gedaan, maar de Ordonnantie deze niet vordert en vermits strafbepalingen in stricten zin moeten worden uitgelegd, de rechter a quo ook te recht besliste dat door het niet indienen van eene zoodanige negatieve opgave het aangehaalde artikel niet was overtreden;

O. dat het onderwerpelijk ingesteld beroep in cassatie in het belang der wet mitsdien behoort te worden verworpen;

Gelet op de bovenaangehaalde bepalingen en de artikelen 310 en 411 van het Reglement op de Strafvordering;

Rechtdoende:

Verwerpt liet ingesteld beroep in cassatie in het belang der wet.

Bepaalt dat de in deze gevallen kosten zullen komen ten laste van den lande.

Zitting van 14 Maart 1895.

Voorzitter: als voren.

Stbl. 1828 No. 2 jo. Stbl. 1835 No. 45.— Invoer — het

aan boord hebben ter ned.-indische reede of haven — van chinesche koperen munten.

Cliineesch kopergeld, hoewel geen duiten zijnde, is muntspecie waarvan de invoer hij Stbl. 1828 No. 2, jo. Stbl. 1835 No. 45 verboden is.