Gezien de schriftelijke conclusie namens den Procureur-Generaal, door den Advocaat-Generaal Mr. W. C. van Benthem Jutting genomen, en gedagteekend den 30sten November 1894, daartoe strekkende, dat liet Hoog-Gerechtshof het vonnis moge bekrachtigen;

Gehoord hetrapport van den wd. Vice-President Mr. W. J. Essers;

O. dat enz.;

O. wat het eerste punt van beschuldiging betreft, dat er geen grond bestaat om voetstoots aan te nemen, dat de door beklaagde aangehouden administratieve boeken geloof verdienen, en waar noch daaruit, noch uit andere, ten processe voorhanden gegevens, de hoegrootheid van het tekort met rechterlijke zekerheid valt op te maken, ook bezwaarlijk kan worden aangenomen, dat er een tekort is;

dat beklaagde mitsdien, b\j gebreke van wettig bewijs, van dit punt der beschuldiging behoort te worden vrijgesproken, zijnde op deze vrijspraak geene bizondere kosten gevallen;

O. ten aanzien van het tweede punt van beschuldiging, dat enz.;

O. dat de opgelegde vrijheidstraf, wat haren duur aangaat, tot dit laatste in juiste verhouding staat, doch tengevolge deiin revisie gevallen vrijspraak niet meer is overeenkomstig de wet, en ook de opgelegde geldboete met den aankleve van dien behoort te vervallen;

O. dat 's Raads vonnis derhalve deels vernietigd, deels verbeterd en aangevuld, doch overigens behoort te worden bekrachtigd;

Gelet enz.;

Rechtdoende:

Vernietigt het in hoofde dezes vermeld vonnis, waarvan revisie, voor zoover de beklaagde ook aan het eerste punt van beschuldiging is schuldig verklaard en deswege onder meer tot ballingschap, ter vervanging van kettingslag en tot geldboete is veroordeeld.

Verklaart zijne schuld daaraan onbewezen.

Spreekt hem daarvan vrjj.

En voorts enz.

LXIV. 7