Soerakarta, van beroep batikster, is schuldig verklaard aart: „het ongeoorloofd bezit van meer dan één thail bereide opium, voor de eerste maal gepleegd" en deswege veroordeeld tot ten arbeidstelling aan de publieke werken, voor den kost zonder loon, voor den tijd van één maand; dat vonnis overigens is bekrachtigd, met verwijzing van de beklaagde in de kosten der appellatoire instantie;

Gezien het authentiek afschrift der acte, waaruit blijkt, dat de Substituut-Officier van Justitie bij den Raad van Justitie te Semarang op den llden Februari 1895 ter grffie van dien Raad verklaard heeft van 's Raads vonnis cassatie aan te teekenen, zoomede het exploit van beteekening daarvan aan de gerequireerde op den 14den Februari daaraanvolgende;

Gelezen de doqr den Procureur-Generaal ingediende schriftelijke conclusie, gedagteekend Batavia den 8sten Maart 1895 en strekkende tot verwerping van het ingesteld beroep in cassatie, met veroordeeling van den Lande in de kosten;

Gehoord het rapport van den Raadsheer Mr. D. H. van Gelder;

Gezien de stukken, waaronder eene door den requirant R. O. ingediende memorie van cassatie, gedagteekend Semarang 19 Februari 1895, zijnde door de gerequireerde van geen contramemorie gediend;

O. dat bij die memorie als middelen van cassatie zijn voorgesteld :

A. lo. Schending van de artikelen 369 en 370 van het zoogenaamd Inlandsch Reglement en van artikel 111 van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie, in verband met § 1 van Staatsblad 1876 No. 74;

2o. Schending van artikel 294 in verband mot de artikelen 168, 285 sub 2 en 301 sub 4 van liet zoogenaamd Inlandsch Reglement, alles juncto litt. b No. 5 der Resolutie van 11 Juni 1831 No. 30 (Staatsblad 1876 No. 140);

3o. Verkeerde toepassing van artikel 369 juncto 370 van het zoogenaamd Inlandsch Reglement;