verkooper aan den kooper van bovenomschreven eigendomsbewijs of getuigschrift;

O. dat ingevolge art. 75 van het Regeerings-Reglement dooiden Inlandschen rechter moeten worden toegepast de godsdienstige wetten, instellingen en gebruiken der Inlanders;

dat bijgevolg door den rechter rechtskracht moet worden toegekend aan een krachtens die instellingen en gebruiken door een negorijhoofd in de Residentie afgegeven en onderteekend en door het districtshoofd voor „gezien" geteekend getuigschrift of eigendomsbewijs van vee, waaruit volgt dat, indien door den verkooper, gelijk in casu, aan den kooper van gestolen vee een in den zin der wet valsch eigendomsbewijs wordt afgegeven, daardoor zeer zeker hetzij voor den wettigen eigenaar, hetzij voor den kooper. nadeel kan ontstaan;

O. ad b:

dat de weigering van den Raad hierop is gegrond, dat volgens artikel 115 van het Strafwetboek voor Inlanders wel de vervaardiging van een valsch getuigschrift, maar niet het des bewust gebruik maken van zoodanig geschrift strafbaar is; dat deze beslissing evenmin in rechten opgaat; dat toch voormelde wetsbepaling niet spreekt van vervaardiging van do daarbij bedoelde getuigschriften maar in het algemeen straf bedreigt tegen valschheid in die getuigschriften;

dat nu blijkens de opschriften in de §§ III, IV en V van afdeeling I Iloofstuk III, Titel I Boek II van voornoemd Strafwetboek, in verband tot de verschillende in die §§ voorkomende artikelen, „valschheid in geschrifte" gepleegd wordt, zoowel door vervaardiging van het valsche geschrift, als door het desbewust gebruik maken daarvan;

dat derhalve noch de letter der wet, noch hare economie, aanleiding geven om liet woord „valschheid", voorkomende in artikel 115 voormeld in de door den Raad bedoelde beperkte beteekenis op de vatten;

dat de juistheid hiervan nog meer in het oog springt, wanneer men let op de slotbepaling van voormelde afdeeling, n.1. art. 116