O. dat den geappelleerde bij introductieve klacht, opgemaakt door den commandant der 3de compagnie 4de Depot-Bataljon te Fort de Koek v. d. W., is ten laste gelegd, dat hij zich op 80 Januari 1894 te Djokjakarta, onder den naam van YVongsopawiro, vrijwillig heeft geëngageerd als fuselier voor den tijd van zes jaren, door in strijd met de waarheid op te geven, dat hij vroeger nooit in militairen dienst was geweest en niettegenstaande hij wist, dat hij zoo'n verband niet mocht aangaan, omdat hij op 3 Juni 1892 te Ngawi wegens wangedrag met een briefje van ontslag, houdende het verbod om zich weder bij het korps te vervoegen, uit de gelederen, waarbij hij onder den naam van Dimoen Alg. Stb. No. 27005 heeft gediend, was weggezonden, waardoor hem als premie is uitbetaald geworden de som van vijf en zeventig gulden en zulks met het oogmerk om het Gouvernement van Nedcrlandsch-Indië voor een gedeelte zijner bezittingen op te lichten;

O. dat de Krijgsraad, naar aanleiding van het gehouden gerechtelijk onderzoek, te recht liet den geappelleerde ten laste gelegde als wettig bewezen heeft aangenomen, doch desniettemin, bij vonnis van 28 November 1894, den geappelleerde van het hem ten laste gelegde op grond, dat het bedriegelijk oogmerk zijner handeling niet wettig zoude zijn gebleken, heeft vrijgesproken;

O. dat echter deze beslissing is onjuist;

O. dat uit hot feit. dat de geappelleerde zich onder een anderen naam dan vroeger weder voor den militairen dienst heeft geëngageerd, zijne wetenschap voortvloeit van het feit, dat het hem niet meer geoorloofd was in dien dienst te treden;

dat lijj derhalve dit toch doende ook moest verwachten, spoedig te zullen worden herkend en uit dien dienst verwijderd;

dat alzoo moet worden aangenomen, dat zijne bedoeling niet kan zijn geweest in werkelijkheid de op zich genomen verplichting, ingevolge zijne verbintenis, te vervullen, maar alleen om slechts eenen korten diensttijd, namelijk tot aan zijne herkenning toe, door te maken en dat hij met dit voornemen — om alzoo door een