verklaren, terwijl de wettelijk voorgeschreven verplichting, om voor eene uitspraak de redenen en gronden op te geven, opwekt tot ernstig nadenken en overpeinzen en het besef van verantwoordelijkheid voor zijne uitspraak bij den rechter verscherpt. Twijfelt de rechter er aan of, niettegenstaande liet feit wettelijk bewezen is en in de termen der strafwet valt, de beschuldigde inderdaad wel het hem ten laste gelegde feit heeft gepleegd, dan is hij gelukkig volgens onze wet nog bevoegd hem, op grond van gemis van overtuiging van schuld, vrij te spreken. Dit is mij gedurende mijne rechterlijke loopbaan in Indië, waar ik den langsten tijd het presidium van Inlandsche rechtbanken bekleedde, een paar malen voorgekomen, doordien de getuigenverklaringen van Inlanders en vreemde Oosterlingen, maar vooral van de eersten, dikwijls zóó weinig betrouwbaar zijn, dat zij met de grootste omzichtigheid moeten worden aangenomen. Het feit, dat een gering desabewoner zich voor eenc goede som gelds in de plaats van een ander laat veroordeelen, is vooral in opiumzaken niets ongewoons.

Het zijn echter niet alleen de dwaze en ongemotiveerde vrijspraken welke onze verbazing en ergernis over de rechtspraak der jury's opwekken, maar ook hare veroordeelingen, daar ook deze lang niet altijd op goede gronden steunen. Immers, wanneer men in een der dagbladen van dit jaar leest, dat te Liverpool over eene 31jarige vrouw, die terecht stond wegens het in een tobbe met water verdrinken van hare beide kinderen van 2 en 1 jaar, door de jury het „schuldig" is uitgesproken, niettegenstaande de geneeskundige rapporten verklaarden, dat de beschuldigde bepaald ontoerekenbaar was, dan rijst bij ons de vraag of de jury, toen zjj meende van de geneeskundige rapporten te moeten afwijken, daarvoor wel voldoende redenen heeft kunnen aanvoeren. Ik geloof toch dat een rechter van beroep, al is hij bij het uitspreken van zijn oordeel volstrekt niet gebonden aan een door deskundigen opgemaakt rapport, daarvan wel niet zal afwijken, tenzij hij daarvoor alleszins deugdelijke gronden heeft, die dan ook wel niet in zijn vonnis