ders of onder meer bezwarende voorwaarden kunnen verbinden dan de hoofdschuldenaar, niet tot betaling dier rente gehouden zijn;

2o. dat in ieder geval niet is gesteld, dat de hoofdschuldenaar de boete (namelijk de bovenbedoelde rente) niet betaald heeft;

O. echter dat deze grieven den appellant niet meer kunnen volgen, daar zij in strijd zyn met zijne gelieele judicieele houding in dit proces, waarin hij bij de door hem gedknde conclusien, zoowel in eersten aanleg als in hooger beroep, geen zweem van twijfel heeft doen blijken omtrent de verbintenis der borgen tegenover den hoofdschuldenaar en omgekeerd, noch omtrent het feit, of de boete al dan niet door den hoofdschuldenaar zou zijn betaald;

O. dat aangezien uit het bovenstaande blijkt, dat appellant door de vonnissen a quo niet is benadeeld, die uitspraken, ofschoon op andere gronden, kunnen worden bekrachtigd;

Gelet op de in de vonnissen en hierboven aangehaalde wetsbepalingen, en op artikel 58 Burgerlijke Rechtsvordering;

Rechtdoende:

Doet te niet het appèl.

Bekrachtigt de vonnissen van den Raad van .Justitie te Scmarang op 6 September 1893 en 11 April 1894 tusschen partijen gewezen, waarvan appèl.

Veroordeelt appellant in de kosten van het hooger beroep.

Zitting van 16 Mei 1695. Voorzitter: als voren.

Toevoeging van nieuwe middelen van verdediging bij

pleidooi. Gronden bij het vorderen van vergoeding der

schade door onrechtmatige daad veroorzaakt.

Het is niet geoorloofd de door pleidooibepaling gesloten instructie der zaak door toevoeging van nieuwe middelen van verdediging bij pleidooi uit te breiden.