blijkt, dat de requirant den 27sten Februari 1895 heeft verklaard in cassatie te komen van het vonnis van den Landraad voornoemd, op den 13den te voren gewezen in de zaak van den Maleier Si Djenalie, als eischer en oppossant contra hem, comparant, als gedaagde en geopposeerde en de Maleische vrouw Si Rihakat, als gedaagde en geëxecuteerde, zoomede van alle te voren daarin genomen beslissingen;

Gezien het relaas van kennisgave daarvan aan de wederpartij door den deurwaarder bij den Landraad te Padang op den léden Maart 1895;

Gelezen de door den requirant ingediende eiscli in cassatie ddo. 18 Maart 1895, zoomede het relaas van mededeeling daarvan aan de wederpartij door den deurwaarder van den Landraad op den 21sten Maart 1895:

Gezien de schriftelijke conclusie door den Procureur-Generaal genomen en gedagteekend den 8sten April 1895, strekkende tot verwerping van het ingesteld beroep in cassatie, met veroordeeling van den requirant in de kosten;

Nog gezien de stukken;

O. dat onderwerpelijk binnen den daarvoor gestclden termijn . cassatie is aangeteekend en de voorgeschreven formaliteiten behoorlijk zijn in acht genomen;

O. dat de requirant als middel tot cassatie aanvoert: schending of verkeerde toepassing van de artikelen 215, 216, 217, 218 en 219 van het Reglement tot regeling van het rechtswezen ter Sumatra's Westkust, omdat de Landraad de bloote bewering van gerequireerde in cassatie, als zoude het huis hem toebehooren, heeft aangenomen op de verklaringen van vier personen, wier getuigenissen in volkomen strijd met elkander zijn;

O. dat de Landraad, na in zijn vonnis in extenso de verklaringen der ter terechtzitting gehoorde getuigen te hebben medegedeeld, in zijne eerste overweging in jure verklaart, dat door de verklaringen dier getuigen, in onderling verband en samenhang beschouwd, we) als bewezen kan worden aangenomen, dat het in beslag genomen huis, waarover geschil, aan eischer