deel 63, pag. 415) werd beslist, dat volgens artikel 78 van het Regeerings Reglement, in verband met de artikelen 2 en 3 van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie, tot de bevoegdheid van den Priesterraad behoort alle burgerlijke geschillen omtrent huwelijkszaken en echtscheidingen, ook die, welke over eigendom of andere rechten loopen, mits zij tot eene van die beide categorieën behooren en de Priesterraad bevoegd is uitspraak te doen omtrent de hoeveelheid van het onderhoudsgeld aan de vrouw en kinderen, na de echtscheiding toekomende;

dat hier dezelfde regel zal gelden en het geschil dus behoort gebracht te worden voor de bij artikel 75 Regeerings Reglement bedoelde hoofden (vergl. Bijblad 4017 pag. 18);

dat verweerder dus vermeent, dat deze zaak niet behoort tot de kennisneming van den Landraad en daarom op grond van artikel 137 Inlandsch Reglement vordert, dat de rechter zich onbevoegd verklare, met veroordeeling van de eischeresse in de kosten;

dat indien deze exceptie niet mocht worden aangenomen, de verweerder tot zijne verdediging het volgende aanvoert:

dat de tegen hem ingestelde rechtsvordering door geen enkel bewijs is gestaafd;

dat verweerder uitdrukkelijk moet tegenspreken het beweren van eischeresse, als zoude zij op zijn last en verlangen gescheiden van hem leven;

dat zij zich heimelijk en arglistig licm toebehoorende preciosa, in contanten tot een gezamenlijk bedrag van ruim f 20.000.—, heeft toegeëigend, en elders heeft overgebracht;

dat hij haar destijds heeft bevolen, zooals ieder Europeaan zoude doen, die gestolen zaken in de echtelijke woning terug te brengen;

dat zij daaraan niet heeft voldaan en hardnekkig heeft geweigerd in de echtelijke woning terug te keeren;

dat zij sedert den dag van het verlaten der gemeenschappelijke woning nooit ecnige stappen tot verzoening heeft gedaan;