dat toch de aanvangswoorden van artikel 20: „De voerders van zoodanige vaartuigen" blijkbaar slechts slaan op de in het vorige artikel 19 voorkomende: „tot slavenhandel dienende" en de wetgever geenszins daarbij tevens het oog heeft op het geval bij die laatste wetsbepaling vermeld, dat n.1. het vaartuig is „aangehouden";

dat toch dat geval alleen de conditio sine qua non is voor de verbeurdverklaring, doch geenszins voor de strafbaarheid van de slavenhandelaars, zijnde het toch ten eenenmale ondenkbaar, dat de wetgever 'de al of niet strafbaarheid van de bij artikel 20 genoemde personen zou hebben afhankelijk gesteld van de al of niet aanhouding van het schip, waarmede zij den verboden slavenhandel hebben gepleegd;

t). wat betreft de verdachte Aroe alias Toeroe Aroe, dat vermits de hierboven genoemde slaven reeds over zee aangevoerd waren en derhalve het misdrijf van „slavenhandel" reeds voltooid was toen hij de ontscheepte slaven met zijne vervoermiddelen het binnenland inbracht, en slavenhandel over land buiten het bereik der strafwet valt, er geen termen tot verdere strafvervolging van dien verdachte bestaan:

dat dit evenmin het geval is ten aanzien van den verdachte Poea 'n Garie;

O. dat mitsdien 's Eaads beschikking behoort te worden vernietigd, met uitzondering voor zooveel den verdachte Aroe alias Toeroe Aroe betreft; j

Gelet, behalve op de aangehaalde wetsbepalingen, op artikel 72 van het Reglement op de Strafvordering;

Rechtdoende:

Vernietigt het vonnis van den Raad van Justitie te Macasser ddo. 15 Mei 1895, voor zooveel betreft de verdachten Gikoe, Soetoena, Poea 'n Garie, Poea Male, Koe 'n Dikie, Samsie, Soekoe, Noreo alias 'n Deloe en Basaba.

Verleent tegen hen rechtsingang met bevel van gevangenhouding tegen de vier eerstgenoemden, en met bevel van