enkele denkbare reden kan hebben bestaan, om hun — in geval zij in de uitoefening hunner functiën worden beleedigd of gewelddadigheden tegen hen gepleegd worden — bijzondere bescherming der strafwet te ontzeggen;

O. dat uit het boven overwogene volgt, dat beklaagde's handeling valt onder het bereik van artikel 163 van het Strafwetboek voor Europeanen;

O. voorts, dat de eerste rechter, met juiste toepassing van de door hem vermelde verzachtende omstandigheden, eene straf heeft opgelegd, welke in evenredigheid staat met de zwaarte van het door beklaagde misdrevene;

O. dat het vonnis waarvan appèl mitsdien alleen wijziging behoeft ten aanzien der omschrijving van het misdrijf;

Gelet, behalve op de aangehaalde wetsbepalingen, op de artikelen 130 van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie, zoomede op de artikelen 189, 194, 183, 184, 185 en 411 van het Reglement op de Strafvordering voor de Raden van Justitie op Java enz.;

Rechtdoende:

Ontvangst het appèl.

Verbetert het vonnis waarvan appèl.

Verklaart den in hoofde genoemden beklaagde Leonard Adolf Fransz schuldig aan ,.het moedwillig toebrengen van een slag „aan een beambte van een stoomtramdienst in de uitoefening „zijner bediening onder verzachtende omstandigheden".

Bekrachtigt overigens dat vonnis.

Veroordeelt den beklaagde nog in de kosten in hooger beroep gevallen.

(Derde Kamer).

REVISIE.

Raadkamer van 8 Juli 1895.

Voorzitter: Mr. W. C. Veenstra.

Elementen van strafbare heling.

De ten laste legging, dat iemand in het deshewust bezit is geweest van gestolen goederen, is niet voldoende. Die feiten,