uit de Tweede Kamer voor de openbare discussie voorbereid, en in overleg met den ontwerper gelouterd te zijn, in eenige weinige openbare zittingen behandeld en op 5 April van dit jaar door de Tweede Kamer aangenomen. Het laat zich dus naar alle waarschijnlijkheid aanzien, dat het voorstel inderdaad wet zal worden. Waar nu het rneerendeel der in het wetsvoorstel vervatte wijzigingen voor Indië klakkeloos kan worden overgenomen, zal het niet kunnen aangaan voor hen die in Indië voor europeesche rechtbanken een proces te voeren hebben, al die fouten en gebreken in de wijze van rechtspleging te laten bestaan, die men in het moederland te boven is gekomen. Trouwens artikel 75 Eeg. Rcglt. waarborgt het tegendeel. „Het is de wensch der Regeering om zooveel mogelijk ook in Indië toe te passen de voorschriften, die men in Nederland bevonden heeft billijk en rechtvaardig te zijn", aldus sprak de Minister van Koloniën in de Tweede Kamer toen de beraadslaging over artikel 75 EEt. geopend was (').

Het is van belang er op te wijzen dat één zeer belangrijk punt in het wetsvoorstel geheel ongewijzigd is gelaten, nl. de lijfsdwang. Ware het anders geweest, voor Indië zou een groote bron van discussie ontstaan, en daardoor de eventueele overneming van het wetsvoorstel bemoeilijkt zijn. Als man van zijn tijd, nu eenmaal de stemming in Europa tegen den lijfsdwang in civiele zaken gekant is, excuseert zich de heer Ilartogh als het ware over het ongewijzigd laten van dit rechtsinstituut, waar hij in zijn memorie van toelichting opmerkt, dat daaruit niet mag worden opgemaakt dat hij een bewonderaar van den lijfsdwang is. Alleen het streven om geen onderwerp aan te raken, dat tot eindeloos geschrijf en debat aanleiding geven, en daardoor de tot standkoming van gewenschte verbeteringen, waarover men het eens is, togen houden zou, heeft den ontwerper er toe doen besluiten om het instituut van den lijfsdwang ongewijzigd te laten. En gelukkig. Want in Indië, waar de handel voor een zeer belangrijk deel met vreemde

(') Keuehenius, dl. 111, bl. 690.